Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Nota De Nieuwe Rotterdammers; raadsbehandeling
13 juni 1991
In juni 1991 besprak de gemeenteraad de nota De Nieuwe Rotterdammers. Deze nota zet een nieuwe koers uit met betrekking tot de allochtone inwoners van de stad. Centraal thema in deze koers is "inburgering".
Als wij het over inburgering hebben, moeten wij goed begrijpen wat daarmee wordt bedoeld. Ingeburgerd is iemand die zich zelfstandig in de samenleving beweegt, die zich kan redden, die hier thuis is, in de meest pregnante betekenis van het woord. Ingeburgerde mensen kunnen heel verschillende verhoudingen hebben tot hun eigen etnische afkomst, tot de religie van hun ouders en tot de cultuur van hun omgeving. Zij kunnen heel verschillende muzikale, culinaire en sexuele voorkeuren hebben, kunnen grote verschillen vertonen in arbeidsmoraal en carrièredrift, in scholing en algemene ontwikkeling, enz., enz.
Eenmaal ingeburgerd, vertonen mensen een grote verscheidenheid. Je kunt ook zeggen: als ze eenmaal ingeburgerd zijn, krijgen wij oog voor die verscheidenheid. Wat wij gemakshalve 'de eigen groep' noemen kan in de identiteit die mensen vertonen, heel verschillende functies vervullen. Je kunt ook zeggen dat in individuen verscheidene groepsidentiteiten samenkomen. Een individu kan zelfs beschouwd worden als een kruisvlak van groepsidentiteiten.
Het is van belang te relativeren wat voortdurend met het woord 'migranten' wordt aangeduid. Het feit dat iemand migrant is maakt slechts een deel uit van zijn individualiteit. De nota geeft ook wel blijk van dat besef.
Waar het gaat om het uitzetten van facetbeleid, begint zij te differentiëren tussen oudere migranten, vrouwelijke migranten en jongere migranten, en zo worden zij al met twee groepsidentiteiten benoemd: die van leeftijd en van herkomst, respectievelijk die van geslacht en herkomst. Het doel van het beleid moet uiteindelijk zijn een zo groot mogelijke individuele ontwikkeling, een zo groot mogelijke verscheidenheid, mogelijk te maken, en daarop zou elke maatregel moeten worden getoetst. Met andere woorden: een geslaagde ontwikkeling leidt tot grote individuele verscheidenheid en een geslaagd beleid draagt aan zo'n ontwikkeling bij. In dit verband is het interessant wat de nota vermeldt over een islamitische zuil, iets waarover in de commissie vrij uitvoerig is gediscussieerd. Ik ben blij met de manier waarop de nota zich daarover uitlaat, namelijk heel nuchter.
Zo'n zuil is een mogelijkheid van organisatie die de Nederlandse maatschappij simpelweg biedt; het heeft alles te maken met de geschiedenis van onze maatschappij. De zuilen die wij hebben en die in meer of mindere mate van ontwikkeling en ontplooiing verkeren, respectievelijk in grotere of kleinere staat van ontbinding - de katholieke, de gereformeerde, de socialistische, de joodse, de antroposofische en de vrijgemaakt - gereformeerde -, kunnen alle aanwijzingen geven voor de wijze waarop zo'n zuil, meer of minder compleet, kan worden georganiseerd. Zo'n rij zuilen naast elkaar beschouwend, kun je je afvragen waarom daaraan niet ook een islamitische zuil zou kunnen worden toegevoegd. Bovendien is zo'n zuil feitelijk al in ontwikkeling, in ieder gevalop het gebied van het onderwijs, en waarom zou dat niet ook kunnen gebeuren in de sfeer van de ziekenzorg, de theologische opleiding, enz., enz.? Het zou een misverstand zijn te menen dat zo'n zuil alleen een functie heeft in een bepaald, bijvoorbeeld wat primitief, stadium van ontwikkeling van mensen. Dat is een voorstelling van zaken die alles te maken heeft met het verlichtingsdenken, maar laat zich niet bewijzen aan de hand van de werkelijkheid. Een zuil vervult een functie van geborgenheid, van sociale identificatie, van een be-paalde vorming van mensen, maar als de Nederlandse geschiedenis achterwaarts wordt gelezen kan ook staande worden gehouden dat zij een functie heeft van collectieve emancipatie. Wellicht zou een islamitische zuil een vorm van collectieve inburgering kunnen zijn. Op zichzelf is het mijns inziens al een bewijs van inburgering dat zo'n zuil wordt opgericht, omdat men zich daarmee aan een soort wetmatigheid van de Nederlandse samenleving conformeert; je bewijst er in ieder geval mee datje het eenvoudig handwerk van de zuilvorming kent.
Als zo'n zuil zich goed en vol ontplooit, zie ik twee voordelen. Ten eerste leidt het tot een interetnische verzameling van mensen, d.w.z. dat daarmee de etnische cirkel wordt doorbroken waarin mensen alleen tot hun eigen etnische groep veroordeeld zijn. Ten tweede zal zich. wanneer zo'n zuil echt functioneert, een kansrijk kader ontwikkelen, dat eraan bijdraagt dat de gemeenschap collectief stijgt. Het is iets wat in ieder geval heel duidelijk geïllustreerd wordt door de gereformeerde zuil in Nederland, maar in zekere zin ook door de katholieke zuil. Het betekent dat er niet een voortdurende afroming van kader plaatsvindt, maar dat, integendeel, binnen de islamitische gemeenschap een uitwisseling zal plaatsvinden tussen degenen met een hogere opleiding en degenen die het minder ver hebben geschopt. Het is misschien een idealistische schets, en er zijn ook wel modellen te bedenken die er minder vrolijk uit zien, maar een mogelijkheid is het zeker, gelet op de zuilvorming die wij in Nederland hebben gekend. Uiteindelijk kan een dergelijke zuil ook een basisvoorwaarde zijn voor een individuele differentiatie. Bij wijze van voorbeeld zou ik in dit geval kunnen verwijzen naar Joop den Uyl die, hoewel hij met de kerk als zodanig weinig meer te maken wilde hebben, evident van het oergereformeerde type was, om niet te zeggen een authentiek achterkleinkind van de Doleantie. Waarom zou een islamitische zuil ook niet op die manier kunnen werken? Er komen ongetwijfeld andere typen uit voort, maar genoemd voorbeeld zou optimistisch kunnen stemmen.
Bovendien behoeft een zuil niet per se tot een vorm van zelfopsluiting te leiden. Ook daarin is de Nederlandse geschiedenis illustratief. De specifieke tolerantie in dit land, die overigens ook wel nadelen kent, heeft wel degelijk ook met het zuilensysteem te maken, en wel in die zin dat de eerste identificatie niet de natie betreft, maar de zuil. en dat de zuilen, omdat geen van hen nu eenmaal de meerderheid heeft, tot samenwerken gedwongen zijn, waardoor zij de noodzaak van samenleving te wezen dagelijks ondervinden. Wat er gelijktijdig aan moet worden toegevoegd - een belangrijke relativering - is dat individuen uiteindelijk altijd zelf hun verhouding tot de groep moeten kunnen bepalen, d.w.z. dat men mensen nooit buiten hun wil om met die zuil mag identificeren. In de dagelijkse praktijk betekent het dat islamitische organisaties niet het alleenvertegenwoordigingsrecht hebben van met name Marokkanen en Turken.
Toch werpen ze zich daartoe wel eens op, logisch overigens, want elke zuil is nu eenmaal ook altijd bezig zich zo breed mogelijk te maken. Vervolgens kom ik bij de positie van allochtonen op de verschillende markten die wij kennen, de arbeidsmarkt en de woningmarkt in het bijzonder. Met betrekking tot de arbeidsmarkt wordt in de nota geconstateerd dat de positie van allochtonen zeer slecht is en de laatste jaren alleen maar slechter is geworden. Voor zover het daarbij een kwestie van scholing is, kondigt de nota een groots programma aan waarin de arbeidskracht zal worden geschoold. Vindt de arbeidskracht echter ook een arbeidsplaats? Die vraag is de achtergrond van de discussie over de contract com-pliance. In 1985 al, toen de positie van migranten op de arbeidsmarkt aanmerkelijk minder slecht was dan nu, vroeg de VVD-minister Rietkerk aan overheidsinstellingen om bij het verstrekken van opdrachten de voorkeur te geven aan bedrijven die allochtonen in dienst hebben. Let wel: een ondememersvriendelijker persoon dan deze minister was moeilijk denkbaar.
Dat is er toen niet van gekomen. Waarschijnlijk vond men het beslist nog te vroeg. In 1988 pleitten ook vakbeweging, Emancipatieraad en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid voor contract compliance, ook wel pluriformi-teitsbeding genoemd. Ondanks wettelijke gelijkheidsbepalingen en discriminatieverboden was de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt nog verder verslechterd. Ook in 1988 vond het instrument nog nergens ingang. Men oordeelde het daarvoor beslist nog te vroeg. Nu, weer drie jaar later, is de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt opnieuw verder verslechterd. Migrantenorganisaties, politieke gewesten, gemeenteraadsleden van diverse partijen vragen om een begin te maken met contract compliance, maar het college oordeelt het moment beslist nog te vroeg.
Wat is contract compliance? Ik citeer uit het bulletin van het Landelijk Bureau Racismebestrijding van september 1989: "Contract compliance is een flexibel instrument dat als maatwerk toegesneden dient te worden op de betreffende contractant." Werkt contract compliance? Ik citeer uit Socialisme en Democratie van mei 1991: "In de Verenigde Staten is gebleken dat bedrijven met contract compliance meer zwarten in dienst hebben genomen. Dit geldt ook voor Canada."Is contract compliance ondememersonvriendelijk?" Ik citeer uit PW-Magazine van november 1990: "Het beding dat ook in Canada, in enkele grote Engelse steden en in sommige deelstaten in India een bekend fenomeen is, riep bij de invoering dezelfde discussies op als thans in Nederland. Het bedrijfsleven was mordicus tegen. Toen de regering-Reagan in de jaren '80 echter probeerde het beding af te schaffen, keerden niet alleen de vakbonden, maar ook de werkgevers zich tegen dat voornemen. De plannen van Reagan strandden."
Ook wij zijn natuurlijk voor samenwerking, voor goed overleg en voor alle andere prettige omgangsvormen, ook wij houden het graag gezellig en ook wij kijken uit naar een Wet Bevordering Arbeidskansen, maar ik wil wel stellen dat die wet, al dan niet naar Canadees model, waarnaar voortdurend verwezen wordt, er (nog) niet is, dat wij haar ook niet maken en dat bovendien de toestand nijpend is. Daarom hebben wij een motie over contract compliance ingediend (nr. 6). De argumenten van het college dat het te beperkt en ongepast zou zijn, vind ik geen van beide erg sterk. Dat het een beperkt instrument is, geeft helemaal niets. Niemand zegt dat met één instrument alles kan worden opgelost. Het is een instrument dat zich voegt in een reeks van instrumenten en daarin heeft het zijn zin. Dat het een beperkt instrument is en dat de overheid niet met alle bedrijven zaken doet, is bekend. De bedrijven met wie zij wel zaken doet, worden echter gestimuleerd tot een positieve-actiebeleid. Dat het ongepast zou zijn omdat onze eigen positieve actie niet meer dan 6% migranten heeft opgeleverd, vind ik ook niet zo'n fantastisch argument. Natuurlijk is het heel zwak dat wij zelf met slechts 6% migranten in ons ambtenarenbestand zitten, maar het is in ieder geval wel zo dat wij beleid voeren op dat punt, dat wij streefcijfers hebben, die Ook worden gecontroleerd, en dat wij bezig zijn om het aantal hoger te krijgen. Dat is de norm die wij voor ons zelf aanleggen en er is geen enkele reden waarom wij die norm niet ook zouden aanleggen ten aanzien van bedrijven met wie wij zaken doen. Wij hoeven hen niet hoger, maar beslist ook niet lager te taxeren. Bovendien maken Canadese en Engelse voorbeelden duidelijk dat bedrijven wel degelijk ook geholpen worden met het voeren van zo'n beleid, en dat aanbod zouden wij gelijktijdig kunnen doen. In de argumentatie van het college zie ik niet ook maar één reden om af te zien van dit instrument. De positie van allochtonen op de woningmarkt is, zoals blijkt uit hel jongste rapport dat wij van Woonruimtezaken hebben ontvangen, op een aantal punten ook verslechterd, en dat geldt met name voor speciale categorieën als Surinaamse eenoudergezinnen. De tendens is sowieso niet gunstig, omdat de voorraad 'goed' en 'bereikbaar' die wij in deze stad hebben door het huidige regeringsbeleid nogal onder druk komt te staan. Vastgesteld moet worden dat de werking van de woningmarkt zoals die op dit moment in Rotterdam bestaat, segregatie in de hand werkt. Dat betekent dal de mogelijkheid voor een individuele keuze voor het wonen in een wijk waarin al meer allochtonen wonen - of juist voor een wijk waarin minder allochtonen wonen - uitzonderlijk beperkt is. Dat geldt in het bijzonder voor de derde en vierde ring, waarin al een grote goedkope woningvoorraad aanwezig is. Het blijkt ook dat het daar niet terechtkomen van allochtone bewoners geen kwestie van geld is, en ook niet van het niet hebben van een voorkeur. Wordt de voorkeur die mensen uitspreken gelegd naast de praktijk van toewijzing, dan springt het laatste er slecht uit. Er is dus wel degelijk sprake van blokkades. In het langlopende traject van overleg met woningcorporaties zullen prestatieafspraken met corporaties moeten worden gemaakt, waarin ook de woonwensen van allochtonen, voor zover het de derde en vierde ring betreft, gehonoreerd worden.