Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Rotterdamse Raad voor Levensbeschouwing en Religie
12 november 2001
Dames en Heren,
De hooggestemde woorden van Henk Vroom over tolerantie heb ik met belangstelling gehoord. Onder het luisteren heb ik bedacht waarin zijn zienswijze en de mijne elkaar raken. U zult merken dat er de nodige raakvlakken zijn, maar dat mijn benadering van de kwestie nogal anders is. Ik neem tolerantie zoals ik haar in Nederland aantref, als wat ze in al haar eenvoud en misschien zelfs banaliteit feitelijk is, een soort sociaal contract dat zegt: ik laat jou in jouw waarde als jij mij in mijn waarde laat. Ze is inderdaad oppervlakkig, een product van "beschaving" en de schaaf bewerkt zoals bekend slechts de buitenkant. Waar men haar oorsprong ook situeert, bij de waterschappen of bij de handel, ze is een product van een oude burgerlijke maatschappij en een middel om het samenleven van verschillende mensen en groepen leefbaar te houden. Als zodanig acht ik haar een grote verworvenheid die het verdedigen waard is. Daarom loop ik de voorwaarden na waaronder ze kon ontstaan en kan blijven bestaan - met de vraag of deze in Rotterdam zijn vervuld.
Ten eerste, maatschappelijke dichtheid. De Nederlandse tolerantie is het product van intensief samenleven. Zoals de Amerikaanse gesegmenteerde samenleving een product van extensief samenleven is - groepen die er wezenlijk verschillende opvattingen op nahielden bezetten verschillende stukken grond, de ruimte was er (en is er ten dele nog), zo moeten verschillende groepen in Nederland het doen met een klein lapje aarde, voor een derde deel ook nog kunstmatig droog gehouden, waar ze elkaar onvermijdelijk tegenkomen. Afstemming (overleg!) en samenwerking zijn niet voor niets basisprincipes in dit land. Ze worden ervaren als noodzaak en "samenwerking" bijna onbereflecteerd als intrinsiek-goed.
Hoe is dit in Rotterdam? Rotterdam mag gelden als een compacte, open stad. Er zijn geen gated communities. Bijna alle wijken hebben een gemengde samenstelling, zeker de armere. Alleen enkele rijke subbuurten zijn vrijwel geheel autochtoon.
Wel heeft Rotterdam veel ontmengde basisscholen en VMBO-scholen. Dat is in zoverre problematisch, dat in de afwezigheid van autochtone kinderen ook de dominante cultuur ontbreekt. Daardoor is een deel van de natuurlijke uitwisseling tussen immigrantenculturen en de ontvangende samenleving afwezig.
Wordt Rotterdam sociologisch geanalyseerd, dan valt ook op dat de besturen van de meeste organisaties in de stad wit zijn. De elite is autochtoon. Opvallende uitzondering is de politiek. De gemeenteraad en veel deelgemeenteraden zijn redelijk gemengd.
En interessant instrument van samenlevingsopbouw, dat profiteert van de gemengde samenstelling van buurten, is het Opzoomeren.
Ten tweede, een redelijke mate van gelijkheid. Deze voorwaarde van tolerantie heeft vooral betrekking op welvaart en rechten en plichten.
Rotterdam is in sociaal-ekonomisch opzicht een vrij homogene stad, extremen van rijkdom en armoede komen er niet voor. Er is ontegenzeggelijk discriminatie op de arbeidsmarkt, maar overheersend is de meritocratie. Wie goed is opgeleid en presteert, kan hogerop komen, zeker in deze tijd van ekonomische voorspoed. De woningmarkt, althans die van huurwoningen, is open en algemeen toegankelijk, sinds de invoering van het aanbodmodel.
Ten derde, een redelijke mate van zekerheid. Deze is er nog wel, maar we zijn gewaarschuwd. Al enige jaren voeren onze inwoners de onveiligheid in de stad op als hun grootste probleem. Wanneer dit zo blijft, laat staan verergert, wordt een belangrijke grondslag voor een tolerant samenleven aangetast. Daarom is het vergroten van de veiligheid in de stad een topprioriteit van het college van B en W.
Ten vierde, relativering van de eigen (levensbeschouwelijke) positie. Tolerant kan alleen degene zijn die zijn eigen positie niet absoluut ziet. Een basisvoorwaarde is dan toegang tot informatie over andere posities. Wordt hieraan in Rotterdam voldaan?
Veel scholen, basisscholen in ieder geval, maken wel werk van voorlichting over verschillende gebruiken en tradities. Ze laten de leerlingen vertellen over hun achtergronden, er wordt zoiets als ontmoetingsonderwijs georganiseerd. Ook zijn er in Rotterdam legio culturele manifestaties die op een laagdrempelige manier enige kennis kunnen verschaffen van wat er in de stad aan culturele bronnen en invalshoeken aanwezig is - het Zomercarnaval, Dunya, Holi Phagua. De vraag is wie zulke gelegenheden bezoeken en de indruk dat naast de allochtone bezoekers die vooral hun "eigen" artiesten en kraampjes opzoeken het een handjevol blanke intellectuelen is dat welwillend de verschillende podiumkunsten en hapjes tot zich neemt, is niet op niks gebaseerd. Toch is met name het Dunyafestival een blijk van verdergaande interactie. Wie er goed rondkijkt ziet dat het meer is dan een mozaiek van publieksgroepen. Het is ook een manifestatie van de veelkleurige bevolking zelf en aanleiding tot veelsoortige ontmoeting.
Een recente aanwinst, die tot wat grondiger uitwisseling leidt, is het Preken voor andermans parochie. Sterk eraan vind ik dat de gastpreker in de normale setting van de eredienst wordt geplaatst - hierin geen concessies. En ook dat de gastprekers zelf vooral hun eigen verhaal doen - ook al houden ze wel rekening met hun gehoor. Overeenkomsten en verschillen komen zo pregnant tot uiting. De gemeente Rotterdam steunt ook dit initiatief, ook al bevinden we ons hier op de ozo riskante rand van de scheiding van kerk en staat. Ik heb er alle vertrouwen in dat het een langerlopend project zal worden.
En een laatste voorbeeld is de muziekwereld. Niet alleen de zogenoemde wereldmuziek aan het conservatorium is een plek van ontmoeting en uitwisseling. Ook bijvoorbeeld hiphop en R&B zijn concentratiepunten van zeer gemengde publieksgroepen en culturele invloeden. Surinaamse, Antilliaanse, Kaapverdiaanse, maar ook Hollandse en Marokkaanse jongeren vinden elkaar op gedeelde stijlvoorkeur. En die zullen het over meer hebben dan welke groep ze de beste vinden.
Ten vijfde, hinderbeperking. Waar onderlinge hinder te sterk wordt en overgaat in overlast (= overmatige last, of overmatige hinder, ik zeg het er maar bij, want het woord is nogal aan inflatie onderhevig) ondermijnt hij de tolerantie. Het valt mij op hoeveel instrumenten er door ons, het gemeentebestuur, de laatste jaren zijn ontwikkeld, resp. gesteund, om hinder te beperken. Ik noem er enkele.
Buurtbemiddeling; inmiddels in meer dan tien Rotterdamse wijken te vinden. Het is geen vorm van rechtspraak, maar van conflictbeheersing en -oplossing. Kern is de buurtraad, een divers samengesteld orgaan van bewoners. De buurtraad zoekt de strijdende buren op, haalt ze bij elkaar en poogt hen tot inzicht te brengen en zo mogelijk tot oplossing en verzoening. Geslaagde bemiddelingen dragen bij aan het leefklimaat. Het model werkt goed en het aantal raden is nog steeds groeiende.
Toezicht; hoewel minder interessant vanuit het oogpunt van duurzame verandering van houding en gedrag, wel onontbeerlijk. De anonieme plekken van de stad, het openbaar vervoer, de pleinen en boulevards van het centrum, ze kunnen niet zonder allerlei vormen van toezicht. Stadswachten, wagenbegeleiders, politieagenten en zelfs camera's, we hebben ze in toenemende mate nodig om hinderlijk gedrag en erger te voorkomen.
Stadsetiquette; mijn favoriete project van de laatste jaren. Het is zeer de moeite waard om te zien of uit de stad zelf de normen en vormen van het onderling sociaal verkeer zijn op te diepen. We bouwen sterk op ervaren en deskundige bewoners, die in hun straat of buurt al eigen vormen ontwikkeld hebben, zoals de Korenaardwarsstraat en het OOG-project in Hoogvliet. Van hen valt te leren niet alleen wat voor soort regels toepasselijk is, maar ook hoe handhaving georganiseerd kan worden. Het proces is minstens zo belangrijk als de uitkomst. Het is voor mij nog een open vraag hoe ver we ermee zullen komen, maar de behoefte aan stadsetiquette, aan wat meer hoffelijkheid in het onderling verkeer, is onmiskenbaar breed aanwezig.
Thuis Op Straat; een vorm van sociaal straat- en pleinbeheer die op professionele wijze ingaat op het medegebruik door verschillende groepen van de openbare ruimte. Het gaat er niet zozeer om groepen "uit elkaar te houden" alswel om hinderlijk gedrag te corrigeren en om te buigen, met vreedzame coexistentie als minimale uitkomst. Ook Thuis Op Straat wordt uitgebreid, in ieder geval naar alle wijkaanpakgebieden.
Ten zesde, geen bevoogding; bevoogding en tolerantie gaan niet duurzaam samen, omdat tolerantie alleen gedijt bij gelijkwaardigheid. Dit is voor Nederlanders wellicht de moeilijkste voorwaarde.
Neem het voorbeeld van de opvoedingsondersteuning. Ook deze is een voorbeeld van toenemende overheidsbemoeienis. Veel professionals in de opvoedingsondersteuning beginnen hun interventie met de betrokken ouders duidelijk te maken wat ze allemaal verkeerd doen (vergeeft U mij als dit op een karikatuur lijkt; ik heb geen onderzoek bij de hand om het hoe vaak, door wie en waar aan te tonen). De ouders, die vaak toch al niet blaken van zelfvertrouwen, raken het laatste restje zekerheid kwijt. Is het niet denkbaar dat de opvoedingsondersteuners zouden beginnen met de vraag aan de ouders wat hun opvoedingsdoelen zijn? En stel dat het antwoord is: dat mijn kind een goede moslim wordt; dat de ondersteuner dan zegt Mooi, dan gaan we kijken wat dat voor U inhoudt en hoe we daaraan vorm kunnen geven (in plaats van te zeggen of te denken: met godsdienst heb ik niets te maken). En dat dan met de ouders gezamenlijk de mogelijkheden en moeilijkheden worden verkend van een opvoeding - in deze samenleving! - tot goed moslim? Het zou toch een normale zaak moeten zijn en ook zeer bevorderlijk voor het onderling begrip, maar mijn gevoel zegt me dat het zo meestal niet toegaat. Toch is ondersteuning iets wezenlijk anders dan bevoogding.
Ten slotte, de dialoog. Zonder dialoog is tolerantie niet houdbaar.
Na 11 september hebben de burgemeester en ik een vijftal moskeeen bezocht en met de moskeegangers gesproken. We deden dat omdat we ons zorgen maakten over het klimaat in de stad en over de benarde gevoelens van veel moslims; en ook omdat ons werd gezegd dat men ons bezoek op prijs zou stellen. Wat mij bij die gesprekken is opgevallen is de zeer breed levende wens om erbij te horen, om deel te nemen aan de dialoog en niet als vreemdeling apart gezet te worden.
Tot hier heb ik zo zakelijk en neutraal mogelijk de voorwaarden voor tolerantie in onze stad geprobeerd te schetsen. Ik zal eindigen in een iets normatievere toon en wel door te citeren uit eigen werk - een artikel over het Rotterdamse migrantenbeleid dat nog moet verschijnen in PaulusWerk.
Rotterdam is een gekleurde stad met een witte elite - nog wel, maar dat kan niet zo blijven. We hebben een bevolking die met alle delen van de wereld is verbonden en in contact staat. We zijn al veel meer "geglobaliseerd" dan we zelf beseffen. We kunnen onszelf beter als mikrokosmos begrijpen dan we wellicht doen. We kunnen de spanningen scherper onder ogen zien die liggen onder de verschillen in verbondenheden van onze inwoners. We kunnen de noodzaak van gedeelde normen, bij grote verschillen in waarden, sterker erkennen. We zouden meer van elaar moeten weten. We moeten meer van elkaar willen weten. We moeten elkaar serieuzer nemen. We moeten nieuwsgieriger zijn, openhartiger en meer bereid tot het delen van macht en invloed. We moeten een slag dieper durven gaan. Er is een eind aan mogelijke onverschilligheid. Er is behoefte aan dialoog, op een meer verplichtend niveau. Samenleven is een kunst die geleerd moet worden, maar ook een noodzaak in een internationale, compacte stad. En daar staan we nu.