Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Afscheidswoord voor de Rotterdamse raad
25 april 2002
Voorzitter, collega's, leden van de raad. Hartelijk dank voor alle woorden die zijn uitgesproken en hartelijk dank ook voor de onderscheidingen die ik heb gekregen.
Sowieso is dankbaarheid mijn meest overheersende emotie de laatste dagen, omdat ik een heel mooie functie heb gehad en een mooi ambt heb vervuld, waarop ik met dankbaarheid en ontroering terugkijk. Ik vind wethouder van Rotterdam een wereldbaan, die heel erg veel mogelijk maakt en ik ben dankbaar voor wat ik in dat ambt heb kunnen doen, maar daar zal ik verder zelf niet veel meer over zeggen.
Overigens ben ik er ook dankbaar voor dat ik zelf het moment van mijn heengaan heb mogen kiezen. Ik weet dat sommige collega's mij daar om benijden. Ik benijd op mijn beurt die collega's niet om de manier waarop aan hun wethouderschap een einde is gekomen.
Ik heb het wethouderschap uitgeoefend in een paar brede coalities, te beginnen met een vijf partijen-coalitie en vervolgens een vier partijen-coalitie. We zijn nu toe aan een drie partijen-coalitie, dus dat telt aardig af. Dit zou het voordeel kunnen hebben dat er misschien voor de kiezers in de stad weer iets meer helderheid ontstaat over waar de fronten liggen. Ik weet dat niet zo precies en het hangt misschien ook een beetje af van de wippositie die sommige partijen innemen, maar het zou een voordeel kunnen zijn. Wat het politieke landschap betreft heb ik zelf wel het idee dat een brede coalitie ook nadelen heeft, in die zin dat partijen met hun eigen inzicht, hun eigen politieke richting en hun eigen prioriteitsstelling het politieke toneel betreden en dat vervolgens in een coalitie voor een groot deel onzichtbaar zien worden.
Ik zeg dit alles even gedacht vanuit verkiezingen en vanuit de politieke aard van ons bestuur, maar vanuit het bestuur van de stad zelf hoeft zo'n brede coalitie helemaal niet zo nadelig te zijn, integendeel, want die betekent voor het bestuur van de stad juist binding van heel verschillende groepen in de stad, die we ook allemaal nodig hebben, de mogelijkheid van brede bondgenootschappen en de mogelijkheid van een grote variëteit van aanspreking in de stad. Het merkwaardige is echter wel dat hetgeen je doet in het belang van een effectief en goed bestuur van de stad en een goede relatie met de bevolking, je politiek duur te staan kan komen. Dat is een merkwaardig fenomeen, dat we dezer dagen met deze verkiezingsuitslag ook moeten noteren. Dit is een aspect waaraan tot op heden nog niet zo veel aandacht is besteed, maar ik vond het goed om het even te memoreren.
Ik heb in mijn politiek testament een aantal dingen geschreven waarvan ik vind dat ze ook door mijn opvolgers moeten worden gelezen. Ik ben heel blij dat ik dat heb gedaan, zeker nu ik zie in welke samenstelling het bestuur doorgaat. Nu staat dat tenminste ergens te lezen en hoef ik niet allerlei dingen uit te leggen als men mij komt vragen wat ik er allemaal van vind, want ik kan verwijzen naar mijn boekje, overigens met de verzekering dat men rustig terug kan komen als men nog vragen heeft. Ik kan het iedereen aanbevelen om dat boekje te lezen.
Ik heb gemerkt dat mijn portefeuille bij vijf opvolgers terecht komt; uiterst boeiend. Ik weet niet of het in alle opzichten verstandig is om die zo te spreiden. Dit geeft mij achteraf natuurlijk wel een enorm gewicht, maar daar was het allemaal niet om begonnen. Als alles goed gaat, zal ik met plezier vijf opvolgingsgesprekken houden, die naar ik hoop prettig zullen verlopen. Ik geloof dat ik het eerste gesprek vandaag al mag hebben.
Dit roept tegelijkertijd nog wel een paar vragen op naar continuïteit, waar ik even bij wil stilstaan. De burgemeester heeft het project Stadsetiquette al genoemd, waarover ik ook een paar kleine dingen wil zeggen.
Bij Stadsetiquette gaat het om de kunst van het samenleven, die geleerd moet worden. Als je kijkt naar de druk waaronder onze stedelijke samenleving staat, moet je vaststellen dat die in ieder geval van twee kanten komt, en niet van één, zoals sommigen schijnen te denken. Die druk komt aan de ene kant inderdaad van de voortgaande migratie waar onze stad mee te maken heeft en de relatief snelle verandering in de samenstelling van de bevolking, maar aan de andere kant van de individualisering, een tendens die onze autochtone samenleving, als ik het zo mag zeggen, al decennia lang ondergaat en die hier en daar ook gevolgen heeft waar wij niet allemaal even gelukkig mee zijn. Eén van die gevolgen is wat Gabriël van den Brink "doorgeschoten assertiviteit" noemt, namelijk de merkwaardige houding van mensen die in het publiek domein zeer nadrukkelijk het eigen individuele domein afbakenen en daar doen wat hun goeddunkt, onder het motto: "Dat maak ik allemaal zelf wel uit. Iemand die daar zogenaamd last van heeft, kijkt de andere kant maar uit. Ik doe waar ik zin in heb".
Die menging van de migratie en de voortgaande verandering van de bevolkingssamenstelling aan de ene kant en de individualisering aan de andere kant maakt heel veel dingen ingewikkeld. Je moet ook vaststellen dat sommige goed geïntegreerde jongeren misschien het verkeerde voorbeeld hebben genomen, waarvan de Marokkaanse jongeren het beroemde, inmiddels bijna spreekwoordelijke voorbeeld zijn. Wij moeten gewoon erkennen dat die hinderlijke jongetjes wel iets geleerd hebben van die individualisering en dat dát nu precies het voorbeeld is dat zij hier met gemak overnemen.
Wij hebben dus niet te maken met een eenzijdig effect, maar met een tweezijdig effect van datgene waar onze samenleving aan onderworpen is.
Dit leidt soms ook tot merkwaardige botsingen. Ik kreeg deze week een brief van iemand die mij een laag en walgelijk persoon vindt, maar dat is niet zo interessant. Hij meldt mij: "Van mensen die niet voor een multiculturele samenleving zijn, kan je niet verwachten dat zij ook nog eens contact opnemen met hun Turkse buren." De volgende zin luidt: "Buitenlanders zijn hier te gast. Zij hebben zich dus aan te passen aan onze cultuur en zij moeten naar ons toe komen en toenadering zoeken." Hier worden wij dus geconfronteerd met een nieuwe norm in het multiculturele domein.
Ook het college is op zoek naar nieuwe normen en nieuwe waarden die van belang zijn in onze stedelijke samenleving, maar ik neem niet aan dat zij deze nieuwe norm bedoelen, dus dat je geen contact hoeft te zoeken met je buurman als dat een Turk is. Die brief is helaas anoniem, dus kan ik daarop niet rechtstreeks antwoorden. Hij is getekend door "een fortunist", maar daar schiet ik verder niets mee op, want ik weet niet wat dat is en het levert mij ook geen adres op.
Waar ik op wil wijzen, is dat wij wel degelijk een probleem hebben wanneer mensen op een ontstane situatie zo eenzijdig reageren. De vraag is welke normen wij dan wél kunnen vinden en ontwikkelen waar het samenleven baat bij heeft. Mensen die nu nog zeggen dat buitenlanders hier te gast zijn, lopen dertig jaar achter. Dat is een uiting van een achterlijke cultuur, om het in andere woorden te zeggen. Je kon dat dertig jaar geleden nog denken en misschien kon je het twintig jaar geleden ook nog denken, maar je kunt het in ieder geval nu niet meer denken en je kunt daar zeker niet van uitgaan.
Wij hebben in de Opzoomerbeweging niet voor niks het motto gekozen: "Allemaal Rotterdammers". Dat motto probeert een nieuwe identiteit te bewerkstelligen, die eigenlijk een heel oude is en die verschillende aansluitingen mogelijk maakt. "Allemaal Rotterdammers" wil zeggen: wij zijn, hoe wij ook naar onszelf kijken, in godsdienstig opzicht of qua nationaliteit die wij onszelf toekennen, als bewoner van deze stad deel van een Rotterdamse identiteit. Die Rotterdamse identiteit proberen wij dus te hervinden; daar proberen wij nieuwe vormen voor te ontdekken. Wij doen dat niet alleen met dingen als "Stadsetiquette", die heel erg van de normatiek voor het publiek domein uitgaat, maar ook met dingen als de Opzoomerbeweging, die dit motto zelf heeft uitgevonden, het project "Integratie en opvang nieuwkomers", het project "Groet de buren", de welkomstcomités die her en der bestaan en het project "Heel de buurt".
Wij hebben, kortom, in onze stad nogal wat op het directe leef- en woonniveau dat poogt om weer nieuwe socialiteit te bewerkstelligen en nieuwe sociale verbanden in te richten. Dat móet ook absoluut en daar hebben wij mee door te gaan.
Dan zal zich de oorspronkelijke verhouding van gevestigden en nieuwkomers, die elke keer in de stad aan de orde is, in nieuwe vormen voordoen en dan zullen heel veel mensen ontdekken dat heel veel zogenaamde allochtonen hier allang gevestigden zijn en dat veel nieuwkomers autochtonen zijn, dus dat de verhouding van gevestigden en nieuwkomers allang niet meer ligt langs de grens van de zogenaamde allochtonen en de zogenaamde autochtonen.
Dat die ontdekking veelvuldig kan worden gedaan, is voor onze stad ook van groot belang omdat die nieuwe mogelijkheden, nieuwe contacten en nieuwe verhoudingen tussen mensen kan scheppen.
Ik ben heel blij dat in de teksten van het nieuwe college zoveel werk wordt gemaakt van inburgering.
Ik vind het heel goed en ook absoluut noodzakelijk dat de immigratie zo serieus genomen wordt, want anders kan dat ook niet. Ik zou hier alleen één ding bij willen zeggen. Wanneer je de inburgering en de cursussen die wij daarin hebben serieus wenst te nemen, zul je behalve over sancties ook heel erg over de kwaliteit van die cursussen moeten praten, want daar ontbreekt het nog in hoge mate aan, en ik zeg dat als iemand die daar zoveel jaar politiek voor verantwoordelijk is geweest. Ik vind dat wij heel veel vooruitgang moeten boeken op het punt van het herkennen van het cultureel kapitaal dat mensen meebrengen, het erkennen van hun ambitie voor wat zij willen bereiken en worden in dit land, de erkenning dat taal heel verschillende vormen en toepassingen heeft, dat er ook zoiets is als een professionele taal enzovoort.
Mensen moeten zo ver gaand mogelijk bij wat zij al kunnen, datgene hier bijleren wat het hun mogelijk maakt om hier als volwaardig staatsburger, én op de arbeidsmarkt, én in de woningmarkt én in het politieke leven actief te zijn.
Ik hoop zeer dat het nieuwe bestuur daarin ook stappen voorwaarts zal kunnen maken. Daarbij zal men zeer zeker ook van het rijk afhankelijk zijn; dat is niet anders.
Ik wil nog iets anders zeggen. Veiligheid is voor een vredige stedelijke samenleving een absolute voorwaarde, maar veiligheid begint langzamerhand ook iets anders te worden. Ik moet zeggen dat ik mij enigszins zorgen maak over de veiligheidsideologie die ik langzamerhand zie ontstaan. Ik vind het heel gek als op een bepaald moment niet alleen in Frankrijk in de verkiezingscampagne het begrip "veiligheid" het centrale begrip is, maar ook in Zutphen en Veenendaal, evengoed als in Rotterdam. Dan begin je je toch af te vragen wat dat nog allemaal met feitelijke omstandigheden te maken heeft en of er niet iets heel wonderlijks in de Westeuropese landen aan de hand is, dat maakt dat heel veel dingen alleen nog maar beschouwd worden -dat is het negatieve effect van zo'n ideologie- op grond van het aspect of ze bedreigd zijn of bedreigend, dus dat dat op een gegeven moment nog de enige indeling is die men kan maken. Dan zijn alle andere dingen en kwaliteiten die bij mensen, instellingen, groepen of bewegingen aan de orde zijn niet meer primair interessant, maar meer de vraag of ze ons bedreigen ;het is net alsof je een kat niet meer kunt zien als het zachte aaibare dier dat spinnend op je schoot ligt, maar alleen nog als de sluipmoordenaar die onschuldige vogeltjes doodt, waardoor je die kat op een gegeven moment niet meer op schoot durft te nemen. Dit is een funeste manier van kijken, die, denk ik, uiteindelijk ondermijnend is voor open verhoudingen en dan ben je bij het tegendeel uitgekomen van waar je had willen zijn toen je het begrip "veiligheid" in de mond nam, namelijk bij een veilige stad met veilige verhoudingen, een veilige omgeving en wat dies meer zij. Ik vind dat bedenkelijk.
Als u mij dat toestaat, voorzitter, wil ik nog een paar dingen zeggen tot de fractie van Leefbaar Rotterdam. U bent hier in groten getale en met groot gedruis binnengekomen. Uw binnenkomst is, als ik het voorzichtig zeg, niet onopgemerkt gebleven en met uw binnenkomst zijn bij de Rotterdammers die op u hebben gestemd ook grote verwachtingen verbonden. Als ik naar die grote verwachtingen kijk en ik kijk zo naar u, dan wil ik het volgende vaststellen. U bent niet een gezelschap van louter politieke genieën, u bent een gezelschap meer of minder redelijke mensen, met een enkele slimmerd en wellicht een enkele dwaas, kortom, niks anders dan heel veel fracties die in deze raad zijn gepasseerd. Bij al die grote verwachtingen moet je dan de vraag stellen of die zijn waar te maken. Daarop is heel erg het spreekwoord van toepassing: "Het zijn sterke schouders die de weelde kunnen dragen". Ik wil u oprecht die sterkte wel toewensen.
Er is nog één ander ding dat ik u wil meegeven, dat ook iets te maken heeft met de mensen die ik spreek en de verbanden waarin ik mij beweeg. Dat is dat u ondanks uw binnenkomst ook met achterstand begint. U begint namelijk met wantrouwen onder een aantal groepen Rotterdammers. Er is wantrouwen onder Bosnische, Marokkaanse, Pakistaanse, Turkse, Somalische en Javaans-Surinaamse inwoners van deze stad, dus onder al diegenen die op de één of andere manier een band hebben met de islam, niet per se fanatieke gelovigen, maar meestal brave soennitische moslims die gewoon van vader op zoon en van moeder op dochter moslim zijn geworden en nu de kreet hebben gehoord: "de islam is een achterlijke cultuur". Hoe je daar ook verder over denkt, qua inhoud of wat ook, daar valt een hoop over te zeggen. De islam heeft in Rotterdam in zekere zin de pech dat de meest beeldbepalende moslims hier inderdaad analfabete plattelanders waren, die als je het in termen van moderniteit beoordeelt, misschien wel zo'n vijftig jaar achter lagen, dat klopt, maar dat zegt nog niets over de islam als zodanig.
Als hier al die hoog opgeleide mensen uit Casablanca, Teheran, Cairo, Beiroet en Istanbul waren komen binnenwandelen, was het beeld van de islam hier waarschijnlijk ook anders geweest. Doordat die uitspraak zo globaal en zo generaliserend is, is daar uiteraard ook een globale en generaliserende reactie op gevolgd. Daar hebt u, moet ik in alle eerlijkheid en oprechtheid zeggen -ik wil u hier ook voor waarschuwen-, iets goed te maken. Ik hoop dat dat lukt en dat u als fractie over die kloof heen kunt komen. Ik zeg dat niet alleen in het belang van u als fractie, ik zeg het ook in het belang van het nieuwe gemeentebestuur, dat een aandeel "Leefbaar" kent en daarmee dus ook zal worden geassocieerd. Daarom is het in ons aller belang dat deze kloof wordt overbrugd en dat het vertrouwen wordt hersteld.
Ik ben binnenkort weer gewoon burger. Ik hoop dat ik de komende vier jaar nog beter bestuurd zal worden dan ik dat de afgelopen vier jaar ben geweest. Ik heb weliswaar zo mijn twijfels, maar ik zal zelf mijn democratische plicht als burger doen. Ik zal u op de voet volgen en ik zal niet schromen om én de volksvertegenwoordiging én het nieuwe bestuur op de huid te zitten waar dat nodig is.
Dank u wel.
(applaus)
FRAGMENT van de notulen van de vergadering van de raad der gemeente Rotterdam op 25 april 2002, ochtendzitting; De heer MEIJER (GroenLinks) (wethouder).