Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
GroenLinks in het Normen- en Waardendebat
1 oktober 2002
Voor een ordentelijk debat is het nodig een paar dingen vooraf duidelijk te hebben:
(a) Normen zijn andere dingen dan waarden. Normen zijn regels of ongeschreven wetten die van direct belang zijn voor het sociaal verkeer. Ze kunnen bij afspraak tot stand komen en zijn aan situaties gebonden. Waarden zijn grootheden waaraan mensen individueel in absolute of relatieve zin belang hechten, die ze in hun opvoeding meekrijgen, die een onderlinge hiërarchie hebben en met elkaar een (waarden)systeem vormen dat na het bereiken van de jaren des verstands in het algemeen niet of nauwelijks meer verandert. De onderlinge verhouding van het waardensysteem en de gewenste of aanvaarde normen is niet vast - zij laat ruimte voor interpretatie en onderhandeling.
(b) Er bestaan bij de inwoners van ons land dus verschillende waardensystemen die een cultureel, religieus, wereldbeschouwelijk en ook een klasse- of seksestempel kunnen dragen. Een debat op dat niveau zal niet snel tot operationele conclusies leiden, maar mogelijkerwijs wel tot onderling begrip. Men kan er beter geen verandering in de waardenhiërarchie van verwachten - bijvoorbeeld dat de een de ander ervan kan overtuigen om 'vrijheid' boven 'gerechtigheid' te stellen, of omgekeerd. Evenmin zal men een Algemeen Geldig Waardensysteem kunnen construeren, laat staan aantreffen.
(c) Het in één adem noemen van normen en waarden suggereert een eenheid van gevoelen en handelen die bij sommigen wel en bij anderen niet aanwezig zou zijn. Het werkt als introductie van een debat massief en als een vorm van uitsluiting a priori: kennelijk zijn er zulken die weten en zulken die nog wat te leren hebben. "Mores leren" is een verkeerde inzet die miskent dat er eerst gezamenlijke grond moet worden gezocht om op te bouwen.
(d) Als het de bedoeling van het debat is om conclusies voor overheidsinterventie te trekken, dan zou voorop moeten staan, dat het niet de taak van de overheid is zich te bemoeien met het waardensysteem van volwassen staatsburgers (vanuit welk systeem zou de overheid dit moeten doen, denk alleen al aan het verschil tussen liberaal en christen-democratisch om van de LPF maar te zwijgen en bovendien, hoe zou dit te rijmen zijn met de vrijheid van geweten, van godsdienst, enz.).
(e) Als er redenen zijn voor overheidsbemoeienis liggen die in gebeurtenissen en situaties in het publiek domein. Dan gaat het debat dus over de normen waaraan het daar ontbreekt, resp. die men daar overeen zou moeten komen en handhaven. Het is verstandig om het debat bij een aldus gebleken behoefte te beginnen.
Behoefte aan Normen
De behoefte aan normen ontstaat waar sommige burgers anderen hinderen, ergeren of het leven zuur maken. Het kan gaan om normen die nog bedacht moeten worden of om het bekend stellen van reeds bestaande normen en/of het handhaven ervan. Van zo'n behoefte is inmiddels gebleken in straten, buurten, openbaar vervoer en ook bij scholen, sociale diensten en huisartspraktijken. Het gaat in die gevallen om verschillende situaties met de overeenkomst dat de optredende incidenten niet, of niet alleen, met extern toezicht zijn te voorkomen of te verhelpen. Het gaat dus niet om dingen die simpelweg verboden zijn en waar de politie en evt. de rechter moet optreden.
Het lijkt op voorhand een uitgemaakte zaak dat het bij de te ontwikkelen/te handhaven normen zal moeten gaan om wat ten minste een meerderheid van betrokkenen juist vindt. Toch kan juist dit een punt van debat worden - het hele normen-en-waardendebat heeft soms inderdaad de vorm van een behoefte bij sommigen hun normatiek aan anderen op te leggen. Bij de kwestie van de handhaving duikt dit punt sowieso weer op.
Lessen van Stadsetiquette
Het Rotterdamse stadsetiquetteproject heeft totnutoe twee lessen opgeleverd, die voor GroenLinks in dit debat van groot belang lijken.
Ten eerste blijkt het zeer goed mogelijk dat mensen die er verschillende waardensystemen ("culturen") op nahouden gezamenlijke normen ontwikkelen. In de praktijk en ook desgevraagd bleken de participanten op straat- of pleinniveau van die verschillen geen hinder te ondervinden. Doorslaggevend is telkens de aan- of afwezige mentaliteit: met anderen rekening willen houden. Het buiten zetten van vuilnis, het elkaar groeten, het draaien van harde muziek, het helpen of corrigeren van kinderen, over alles zijn afspraken te maken mits die basale grondslag er is, ondanks vaak grote verschillen in levensstijl.
Ten tweede blijkt de handhaving het grote punt. De cruciale regel, zo bleek uit het raadplegen van ervaren bewoners, is dat "mensen het recht hebben elkaar en elkaars kinderen aan te spreken op hinderlijk gedrag". Op het elkaar niet meer (durven of willen) aanspreken loopt in het sociaal verkeer veel mis. Is de in deze regel bedoelde hindernis eenmaal genomen, dan is er een basis voor sociale controle. In de Rotterdamse voorbeeldprojecten gaat het om sociale eenheden ter grootte van een straat of plein. Daarmee is nog niet bewezen dat zoiets ook kan werken op het niveau van het stadscentrum of het openbaar vervoer.
Op het niveau van straten en buurten wordt het handhaven van de regels - het elkaar met gevolg aanspreken - mogelijk gemaakt door het onderhouden van de sociale context: er wordt actief geïnvesteerd in het klimaat, de onderlinge contacten van de omgeving. Op een groter schaalniveau zullen andere communicatiemiddelen nodig zijn. Hier zal meer van de overheid afhangen en van haar bereidheid en vermogen om een zekere achtergrond te bieden door:
- haar kerntaken van ordehandhaving, opsporing en bestraffing adequaat uit te voeren;
- het onderhoud en het schoonhouden van de buitenruimte;
- het ondersteunen van bewonersgroepen met professionele krachten;
- het bieden van mediadekking aan lokale initiatieven, met als boodschap: zo doen we dat hier.
Debat op praktische Grondslag
Als het in het sociaal verkeer allemaal draait om het 'rekening houden met elkaar', dan is het zaak dat mensen in staat worden gesteld te leren hoe dat te doen. Zowel kinderen als volwassenen hebben niet altijd door hoe ze elkaar in de weg kunnen zitten, wat de gevolgen zijn van hun handelen of nalatigheid. Evenmin heeft iedereen van nature de gave om de ander op een vriendelijke manier aan te spreken. Het Rotterdamse stadsetiquetteproject bewijst dat velen dat willen leren, mits hun daartoe een veilige omgeving wordt geboden. (Hier komt de locale overheid in beeld en wellicht de rijksoverheid, waar het gaat om het faciliteren van het proces, de uitwisseling van praktijkvoorbeelden, ruimte voor stadsetiquette in het onderwijs, adequate rugdekking door de politie en wellicht ook enige mediadekking.)
Omdat sociaal verkeer per se contextueel is zal het debat, wil het praktisch effectief zijn, vorm moeten krijgen in situaties als straat, buurt, plein, school, trein, tram, bus en metro, wachtkamer, postkantoor, enzovoort. Het zal beginnen bij gedrag dat door meer dan een enkeling als problematisch wordt ervaren. Het zal zich rekenschap geven van de structuur van de situatie, d.w.z. van de samenhang van personen, omstandigheden, middelen en mogelijkheden. Het zal zoeken naar de minimale gezamenlijkheid waarop kan worden gebouwd en naar het maximaal haalbare van onderhoudbare normatiek. Het zal letten op verschillen in rollen van burgers, functionarissen en bestuurders, maar uitgaan van de gelijkwaardigheid die mensen, die met elkaar de samenleving vormen, principieel kenmerkt.
Uit Wiens Naam?
Een lagere of hogere overheid die zich met de normen van de samenleving bemoeit, moet zich rekenschap geven uit wiens naam ze dat doet. Ze kan dat in beginsel niet veel anders doen dan als een verzameling ook-verontruste of ook-goedwillende staatsburgers met een bijzondere opdracht en voorzien van gemeenschapsmiddelen. Ze zal moeten kiezen voor steun aan degenen die de kwaliteit van het samenleven willen verbeteren, als hun bondgenote. Ze zal zonder vooropgezette ideeën het proces moeten ingaan, behoudens de bedoeling om het 'rekening houden met elkaar' te bevorderen. Dan zal als enige categorie die ze niet wil representeren degene resteren die per se geen rekening met een ander wil houden. Het is van groot belang om dit vast te houden en aldus mogelijke andere posities te vermijden: de positie van de gevestigden tegenover de nieuwkomers of van de autochtonen tegenover de allochtonen of van de ouderen tegenover de jongeren of van de patriciërs tegenover het plebs.
Bedreigde Waarden?
Voor GroenLinks als politieke partij en deelnemer aan het politieke debat (dat ik hier onderscheid van het boven beschreven maatschappelijke debat) is het nuttig om te bekijken welke waarden er verdedigd moeten worden, of in het geding zijn. Het is vanuit onze eigen traditie goed om op drie dingen te wijzen. Ten eerste dat de maatschappelijke situatie die het normen- en waardendebat in het leven heeft geroepen alles van doen heeft met de economisering van ons denken en handelen: het oprukken van het markt- en bedrijfsmatig denken en van de reductie van burgers tot consumenten. Ten tweede dat democratische waarden in het geding zijn, die te onderscheiden zijn van en soms tegengesteld aan economische waarden. En ten derde dat het optreden van de overheid zelf aan de beschreven situatie heeft bijgedragen en dus ook in dit verband onder kritiek gesteld moet worden.
Het zou naar ons idee in het politieke debat - en daar draait het in het maatschappelijke debat uiteindelijk ook om! - moeten gaan om het herstel van burgerschap (het manifest voor radicale democratisering zal daarover duidelijk zijn). Dan zijn niet-economische waarden in het geding als respect, wederkerigheid, mededogen, betrokkenheid en belangstelling.
Volgens onze eerste kritische opmerking zou herstel van burgerschap hand in hand moeten gaan met beteugeling van de markt. Onder marktinvloeden kan in dit verband worden verstaan: van het opdringen van producten tot het aanpraten van een levensstijl en de definitie van geluk; van de overwaardering van efficiëntie tot de economisering van het tijdsbesef; van de vervanging van echte relaties door virtuele tot de beloning van agressie en het ontmoedigen van bescheidenheid. Minder dingen overlaten of prijsgeven aan de markt, strakker reguleren van reclame of aanbieden van producten, mensen weerbaar maken tegen verleidingen, bevorderen van niet-commerciële alternatieven op diverse terreinen …
Volgens onze tweede kritische opmerking zou er sluipenderwijs een verschuiving in de waardenschaal van velen van ons kunnen zijn opgetreden - waarbij waarden die economisch tellen de overhand hebben gekregen boven waarden die aldus niet meewegen. Het is dan zaak dat ook zelfkritisch te onderzoeken. Globaal gesproken is het denkbaar dat op onze schaal de waardering voor zelfverwerkelijking, doorzetting, ondernemerschap, autonomie en handelsgeest is toegenomen en die voor onbaatzuchtigheid, geduld, broederschap en zorgeloosheid zijn afgenomen.
Volgens onze derde kritische opmerking zou aan de reductie van de burger tot consument ook de overheid hebben bijgedragen en zou zij dus aan het herstel van burgerschap kunnen bijdragen door reductie van consumentisme. Dat zou ze kunnen doen door meer volwassen dialoog met burgers aan te gaan, minder in klanttevredenheid te denken en meer in termen van communicatie en verstandhouding, door zeggenschap vorm te geven en zichzelf adequaat te verantwoorden.
Een serieus waardendebat op politiek terrein zou voor het maatschappelijk debat over de normen voor het publiek domein van nut kunnen zijn. In ieder geval zou het de overheden kunnen helpen de eigen rol beter te begrijpen en eigen doen en laten constructief vorm te geven.
(bijdrage voor het strategisch beraad; van Herman Meijer)