Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Pedofilie terecht in het strafrecht
12 april 2007

In de Groene van 20 oktober lees ik Hoe Den Haag de pedo’s vertroetelde. Daar kom ik ook mezelf tegen, schrijvend in 1985 en sprekend in 1993. Dat zijn ook precies de enige twee keren geweest dat ik me over de kwestie van leeftijdsgrenzen publiekelijk heb geuit. Ik had het beter gevonden als De Groene mij had gevraagd waarom ik er toen zo over dacht en hoe ik er inmiddels over denk. In het kort komt het hierop neer.

De homobeweging waar ik deel van uitmaakte had zijn eigen, vaak bittere, geschiedenis met leeftijdsgrenzen gehad. Artikel 248 bis van het wetboek van strafrecht, dat van 1911 tot 1974 van kracht was, verbood seksueel contact tussen iemand van 21 jaar en ouder met iemand van onder de 21 jaar van hetzelfde geslacht. Daaruit zijn veel gevallen van strafvervolging, chantage en persoonlijk verdriet voortgekomen. Het maakte ons wantrouwig tegen leeftijdsgrenzen in de zedelijkheidswetgeving. Bovendien kenden wij homo’s die in hun eigen puberteit seksuele ervaringen hadden gehad met oudere mannen, waar ze baat bij hadden gehad. Ook dat relativeerde het aan wettelijke leeftijdsgrenzen toegekende belang. Sinds 1991, toen het klachtvereiste werd ingevoerd, is er zoals Willem Pekelder ook schrijft, veel misbruik aan het licht gekomen. Het door hem vermelde onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut beschrijft de funeste werking van deze wettelijke maatregel voor misbruikte jongeren tussen de 12 en de 16 jaar. Het is dan ook terecht dat dit onderdeel van de wet in 2002 werd geschrapt. Mijn conclusie uit deze geschiedenis is dat wij in de homobeweging van toen te optimistisch waren over de vrije ruimte voor seksuele ontplooiing en onze eigen ervaringen te veel hebben gegeneraliseerd. Daardoor hebben we de risico’s van misbruik onderschat. Had ik toen geweten wat ik nu allemaal weet, dan had ik nooit meegewerkt aan een versoepeling van het strafrecht voor pedofilie.

Tegelijk moet ik waarschuwen voor het trekken van de verkeerde conclusies. Als Willem Pekelder bijvoorbeeld het grootscheepse kindermisbruik door katholieke priesters als “schaduwzijde van de seksuele revolutie” beschouwt, dan wijst hij precies in de verkeerde richting. Het gaat hier om een categorie van de bevolking die een seksuele revolutie goed zou kunnen gebruiken, te beginnen bij de afschaffing van het celibaat.


Herman Meijer

Brief gepubliceerd in De Groene Amsterdammer van vrijdag 3 november 2006