Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Wolvenkinderen
22 februari 2013
Hooggeëerd Publiek, Vandaag wil ik u bij dit Circus der Liefde iets vertellen over wolvenkinderen.
Wolvenkinderen, zo noemen we mensenkinderen die worden grootgebracht in een wolvenroedel, bij en door wolven.
In wolventaal zouden ze geen wolvenkinderen heten, maar mensenwelpen.
Maar wolven spreken niet. En dus spreek ik hier uit menselijke waarneming.
Ik neem u mee naar India. We komen in het jaar 1920. India is dan nog een Britse kolonie.
Inwoners van het stadje Godamuri, zeventig mijl onder Calcutta, hadden twee merkwaardige wezentjes gezien bij een troep wolven.
Het leken wel twee meisjes, alleen liepen ze op handen en voeten. Men besloot ze te vangen.
Op 17 oktober, toen ze zich weer vertoonden, werden ze door een paar inwoners gevangen en meegenomen naar het weeshuis van Midnapore.
Het waren inderdaad twee meisjes. Men noemde hen Kamala en Amala.
Ze konden niet spreken en dus ook geen vragen beantwoorden, bijvoorbeeld hoe oud ze waren.
Kamala werd op acht jaar oud geschat, Amala op anderhalf.
In het weeshuis werden ze tussen mensenkinderen gezet en opgevoed.
Dat ging niet vanzelf goed. Amala stierf binnen een jaar.
Kamala zou naar schatting zeventien jaar oud worden.
In de eerste jaren wilde zij van mensen niets weten. Ze gromde naar hen en ontblootte haar tanden. In dieren was ze wel geïnteresseerd.
Ze liep op handen en voeten.
In december 1920 viel ze een kleuter aan. De kleuter werd gekrabd en flink gebeten.
Pas na twee jaar begon Kamala rechtop te lopen, aanvankelijk op haar knieën.
Echt vlot lopen leerde ze nooit. Zo had ze nooit haar handen vrij.
Ze at en dronk als een hond, uit een bak. Ze maakte geluid als een wolf.
Ze vermeed licht. Overdag zat ze met haar gezicht naar de muur te doezelen.
Maar ’s nachts wilde ze naar buiten. In het donker voelde ze zich thuis en bewoog ze zich op haar gemak.
Als ze at moest men niet in haar buurt komen. Dan rolde ze met haar ogen en gromde.
Liefst at ze vlees. Pas na jaren ook andere dingen.
Nog in 1922 at ze een dode kip die ze in de weeshuistuin vond met huid en haar en ingewanden op.
Ze snuffelde letterlijk haar omgeving af, op zoek naar voedsel. Ze snuffelde binnen en buiten.
Kleren wilde ze niet aan. Die scheurde ze zich van het lijf, tenzij ze stevig waren vastgenaaid.
Van een bad wilde ze niets weten.
Dankzij een domineespaar dat veel aan haar opvoeding deed,
weten we dit alles. En we weten nog meer.
Kamala vertoonde geen fijne gelaatsuitdrukkingen.
Toen haar zusje Amala stierf, verschenen er twee tranen op Kamala’s gezicht, maar er was geen veranderde uitdrukking op te lezen.
Dat de dood van haar zusje voor haar een slag moet zijn geweest weten we uit andere dingen.
Dagenlang hing zij als een hond aan de plaats waar de dode Amala had gelegen.
Ze weigerde te eten en te drinken. Zes dagen zat ze geïsoleerd in een hoekje.
Tien dagen later nog besnuffelde ze alle plaatsen waar haar zusje was geweest.
Toch veranderde er wel wat in de jaren dat ze onder de mensen verbleef en haar opvoeders zich inspanden om haar wat te leren.
In 1927, toen ze dus naar schatting vijftien jaar oud was, had ze vijfenveertig woorden geleerd.
Eerder al, in 1922 had ze rechtop leren staan.
In 1924, na vier jaar in het weeshuis, begon ze bang te worden in het donker.
Ook gaf ze toen tekenen van vreugde bij terugkeer van haar verzorgster.
Ze gebruikte toen voor het eerst spontaan een woord.
In 1925 dronk ze uit een glas. Ze herkende haar eigen bord en beker.
Een jaar later wilde zij geen aas meer eten.
Ze begon schaamte te vertonen – ze wilde niet langer zonder kleren uit de slaapzaal.
In 1927 werd ze voor het eerst bang van honden.
In 1927 huilde ze ook voor het eerst als een mens.
Kamala stierf op 14 november 1929.
De diagnose was uremie: bloedvergiftiging door gebrekkige werking van de nieren.
Er is over Kamala veel nagedacht en veel geschreven.
Hoe menselijk was ze?
Naar haar eerste natuur, die ze bij geboorte had meegekregen, was ze voluit menselijk.
Waarschijnlijk is ze ooit te vondeling gelegd omdat ze een meisje was.
Dit gebeurt met meisjes in India wel vaker.
Uit alles wat we weten blijkt dat ze normale verstandelijke vermogens had.
Sterker nog, ze had kennelijk dat typisch menselijke vermogen tot aanpassing.
Hoe anders is het niet om in een wolvenroedel op te groeien dan in de mensenwereld?!
Ze heeft zich daar gered en veel geleerd. Op handen en voeten was ze watervlug. Geen voorbeeld van een eerste natuur – juist niet, wij mensen zijn daar niet op gebouwd, maar een voorbeeld van culturele aanpassing.
Ook van de wolventaal had zij zoveel als nodig opgestoken om tussen wolven te kunnen overleven.
Zij beheerste het wolvenrepertoire van geluiden, uitdrukkingen en houdingen.
Zij wist ook wat te eten en te drinken om in leven te blijven,
net als de andere leden van de roedel.
Dit soort dingen kunt u nalezen.
Zoek op trefwoord Kamala of trefwoord wolvenkind.
U wordt dan veel wijzer over de menselijke kant van de zaak.
Er is ook een andere kant, die van de wolven.
We weten niet wie die wolvenmoeder is die iets in Kamala heeft gezien en haar heeft gezoogd.
We weten evenmin of het dezelfde is die zich over haar zusje heeft ontfermd.
Wat we wel weten is dat die wolvin en haar roedel samen tot opvoeding in staat zijn geweest.
Zij hebben mensenkinderen in de groep opgenomen en laten overleven.
Ze hebben hen betrokken in het vergaren van voedsel.
Ze hebben hen gewaarschuwd voor bedreigingen en gevaar leren vermijden.
Wolven zijn sociale dieren met groepscodes, rangorde en moraal.
Die dragen ze dus op nieuwgeborenen over –
ook als het kleine mensjes zijn, zoals in dit geval.
De wolven leveren een sociale en culturele prestatie van formaat,
die ons met verwondering en respect zou moeten vervullen.
Ze weten van een mensenkind een volwaardig lid van de wolvenmaatschappij te maken.
Maar wat ze met al hun wolvenliefde natuurlijk niet kunnen is het mensenkind opvoeden tot een mens.
Want om mens te worden hebben mensenkinderen mensen nodig.
Ik dank u voor uw aandacht.
Herman Meijer
Toespraak bij het Circus der Liefde in de Centrale bibliotheek van Rotterdam