Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Een eigenzinnige op de beursvloer
30 november 1989

Aldo van Eyck is volstrekt niet trendgevoelig. Hij is niet in de mode en zal nooit in de mode raken. Er is met hem beslist iets eigenaardigs aan de hand. Een bezoek aan de Beurs van Berlage zal dit bevestigen - tot en met 2 januari aanstaande heeft U de kans.

Eén eigenaardigheid is in ieder geval het geringe aantal uitgevoerde werken naast het betrekkelijk grote aantal wel uitverkoren, maar nooit gebouwde ontwerpen. En deze kleine hoeveelheid gerealiseerd werk contrasteert opvallend met de enorme invloed die Van Eyck heeft gehad, binnen en buiten de grenzen. Van Eyck is in de Nederlandse architectuur wat Nescio in de literatuur is: een producent van een klein, maar zeer gaaf en maatgevend oeuvre, dat in de eerste plaats vakgenoten tot bewonderaars en leerlingen maakt.

Het is niet eens makkelijk te zeggen wat voor architekt Van Eyck eigenlijk is. Van Eyck is in de eerste plaats een oorspronkelijk mens en dit is geen uitspraak over "de mens achter de architekt". De architekt en de mens zijn een en dezelfde. Daar heeft hij ook de naam aan te wijten "moeilijk in de omgang" te zijn. De meeste opdrachtgevers zitten niet te springen om een architekt, die als hem gevraagd wordt een school te ontwerpen, zich afvraagt: een school, wat is dat, een school? Wie leert daar wat aan wie en wat IS leren eigenlijk? Maar dit is wel het fundamentele niveau tot waar Van Eyck bij een opdracht teruggaat.

Ik herinner me dat hij aan de afdeling Bouwkunde in Delft, teruggekeerd van een reis naar Peru, vertelde over een oude Indianencultuur die daar was opgegraven; en er waren geen geschreven bronnen. Van Eyck: "Omdat die mensen niet konden schrijven, zegt men dan. Maar volgens mij wilden die mensen helemaal niet schrijven, omdat ze hechtten aan het
gesproken woord, het direct contact, en wel zagen hoeveel valsheid er met geschreven taal bedreven kan worden."

Op de tentoonstelling, die grotendeels op aanwijzing van Van Eyck en van zijn vrouw Hannie is ingericht, hangt veel reis- documentatie met teksten van Van Eyck zelf. Opvallend is de enorme aandacht voor de leefcultuur van "primitieve" volkeren en voor die van kinderen. Een "trottoirbibliotheek" in Inquitos, een "oeverkapsalon" in Ducalpa, een "zitbankdorp" op Nias, tempelklokken, een kerktrap en een vervallen observatorium als speelterreinen voor kinderen. Heel beroemd is Van Eycks studie van de Dogon in Afrika, van hun architektuur ook.

"Primitieven" en kinderen hebben beiden met authenticiteit te maken. Van Eyck houdt niet van willekeur. Er is in de cultuur van "primitieven" en in het doen van kinderen een gevoelsmatige en verstandelijke logika en ook een doelgerichte verbeelding, die men niet mag negeren, waarvan in tegendeel te leren valt.
In Amsterdam heeft Van Eyck 730 kinderspeelplaatsen ontworpen en zijn beroemdste werk, dat de canon is geworden van wat later het Nederlands structuralisme is gaan heten, is ook al voor kinderen: het Burgerweeshuis in Amsterdam, dat oogt als een dorp in Afrika. Van Eyck is met kinderen verbonden in de kinderlijkheid van de "waarom "vragen. Bij een ontwerp van Van Eyck - of van de Van Eycks, bij de recente ontwerpen is Hannie mede-ontwerper - krijgt men op elke waarom-vraag een antwoord. Alles heeft een reden, is doordacht. "Wat niet hoeft, dat hebben goede gebouwen niet".

Dat Van Eyck niet trendgevoelig is, blijkt het regelrechte gevolg van deze doordachtheid, de ijzeren konsekwentie van een fundamentele ntwerpopvatting. Wist Van Eyck met het Burgerweeshuis nog school te maken - al kan men niet met alle leerlingen even blij zijn -, het jongste werk, het Estec-gebouw in Noordwijk, lijkt wel elk raakvlak met de tijd kwijt te zijn. Het herinnert hooguit oppervlakkig aan het NMB-hoofdkantoor, een al evenzeer aan een buitentijdse bron ontsproten ontwerp, dat het bovendien bij elke preciesere vergelijking aflegt. Het Estec-gebouw is enkel te vergelijken met gebouwen van jaren terug, met Van Eycks eigen Burgerweeshuis of met Hertzbergers Centraal Beheer, wat in feite inhoudt met Van Eycks eigen ontwikkeling en werk. Dit alles wil geenszins zeggen dat het Estec-gebouw oninteressant zou zijn. Het is juist een ongemeen boeiend gebouw, ingewikkeld wat betreft de gebruikte ontwerpmiddelen, maar helder en licht van ruimte en stralend van kleur.

Constanten in het werk zijn de aandacht voor de plek. de liefde voor het detail, het denken vanuit het gebruik met het oog op meer, en de neiging tot complexiteit, tot labyrinthische structuren, vanuit strenge regels. Het "denken vanuit het gebruik met het oog op meer" is wellicht de kern. In het gebruik van de ruimte zitten ook de mogelijkheden van wisselende ervaring en betekenis. Het gewone kan bijzonder worden en het alledaagse feestelijk. Naar binnen gaan en naar buiten gaan worden momenten van vorm en inhoud, een les volgen vraagt een stimulerende omgeving, maar evengoed rustig kunnen kakken. Vandaaruit is aandacht voor de plek en liefde voor het detail volstrekt konsekwent.

De neiging tot complexiteit laat zich niet zo simpel tot een doordenking van het gebruik herleiden. Ze komt niet enkel voort uit de poging plekken naar de aard van hun gebruik te verbijzonderen. Van Eycks afkeer van hiërarchie is hierin een zeer wezenlijke drijfveer. Zoals kinderen en primitieven in alles evenzeer mensen zijn als volwassenen en westerlingen, zo is de ene bezigheid niet boven de andere verheven en is dus de ene ruimte niet boven de andere gesteld. Er is geen "centrum", want er is geen periferie. Al het perifere is centraal en al het centrale is perifeer. In Van Eycks ideale gebouw kan iedereen overal komen en komen niet alleen, maar ook zwerven en vertoeven.

Maar de complexiteit is niet ordeloos. Ze is beheerst door regels. In het Estec-gebouw doet zelfs de regenboog mee in de orde van het gebouw: alle zes kleuren sluiten op elkaar aan in de juiste spectrale volgorde. Zo'n orde, waarin elk onderdeel goed is en op zijn plaats, waarin niets boven iets anders is verheven en waar ruimte is voor de verbeelding, dat is voor Van Eyck niet alleen een ontwerpbeginsel, maar ook een uitspraak over wat maatschappelijk wenselijk is én een bijdrage aan zo'n maatschappij.

Tenslotte nog dit: wie de tentoonstelling bezoekt zal verrast worden door de enorme hoeveelheid gebruikte cirkels, in bijna alle ontwerpen. Hij of zij moet maar eens heel precies kijken wat de Van Eycks met cirkels doen. Het curieuze is, dat nergens de cirkel wordt gebruikt waarvoor hij bij uitstek geschikt is, namelijk om een Centrum aan te geven. De Van Eyks gebruiken de centrerende kracht van de cirkel voor de gebruikswaarde van deze en gene plek, deze en gene beweging, voor het intensiveren van de beleving en voor het markeren van het moment. Daarmee gaan ze konsekwent anti-centristisch te werk.

Uit de Waarheid november 1989