Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Geef taal de ruimte
11 maart 2008

In zijn boek over het wereldtalenstelsel schrijft Abram de Swaan: "de Nederlanders [...] hebben nooit gewild dat de Indonesiërs hun taal zouden leren. Voor de lopende redenering schept dit een groot probleem. Sprekers worden immers geacht toe te juichen dat anderen hun taal willen leren, en ze zouden bereid moeten zijn om dat te stimuleren, want het verhoogt de Q-waarde [communicatiewaarde, HM] van hun taal. Dus was te verwachten dat de Nederlanders positief hadden gestaan tegenover de wens van de inlanders om Nederlands te leren. Maar dat was niet zo."

Het wijst op een curieuze trek in de omgang van Nederlanders met hun taal. Het lijkt erop dat Nederlanders hun taal vooral klein willen houden. Ik heb er geen verklaring voor.

Mijn vermoeden is, dat het te maken heeft met de huiskamerdrift die ook anderszins onze omgang met publieke zaken kenmerkt. Een verklaring is dat niet, want waar komt die merkwaardige neiging om dingen altijd en overal tot huiskamerformaat terug te brengen vandaan? Ook al weet ik de verklaring niet, wat ik wel weet is dat ze nergens voor nodig is. Sterker nog, ik zou willen dat we ervan verlost werden. Dit geldt in het bijzonder de taal.

Het bereik van het Nederlands wordt in drie opzichten nodeloos beperkt, in historisch opzicht, in geografisch opzicht en in functioneel opzicht.

Historisch

In het begin van 2007 stond in sommige kranten te lezen, dat het Engels de grens van 1 miljoen woorden bereikt had. In hetzelfde krantenbericht stond vermeld, dat talen "als Nederlands en Frans ongeveer 100.000 woorden" hebben. Dit is in meer dan één opzicht een vreemd bericht. Volgens de norm die het Frans 100.000 woorden toerekent, heeft het Nederlands er 150.000, het Duits 185.000 en het Engels 450.000. Dat het betreffende instituut dat dit berekend had voor het Engels inmiddels op 1.000.000 woorden komt, heeft te maken met het feit dat dit instituut alle woorden telt die ooit in Engelse teksten zijn gebruikt. Wordt deze norm aangehouden, dan zou men het aantal lemma's van het WNT voor het Nederlands moeten aanhouden. Dat zijn er 400.000.

Er bestaat op aarde niet één Engelssprekende die een miljoen woorden kent, noch is er een Nederlandstalige te vinden die er 400.000 beheerst. Maar het is evenmin zo dat de gemiddelde Engelstalige tweeëneenhalf keer zoveel verschillende woorden kent of gebruikt als de gemiddelde Nederlandstalige. Toch is er wel enig verschil en zo'n achteloos krantenbericht werpt daar ongewild licht op. In Nederland wordt het rijkelijk en ongeremd putten uit dat goed gevulde reservoir bepaald niet aangemoedigd en dat lijkt in Engeland en de Verenigde Staten toch anders. In de voorgaande tekst geeft mijn tekstverwerker een waarschuwend groen kringeltje onder 'anderszins' ("ambtelijk taalgebruik") en onder 'inmiddels' ("schrijftaal"). Vooral dit laatste vind ik komisch. Ja, boeie, ik schrijf toch! De bedoeling is kennelijk om de schrijver te wijzen op mogelijke uitglijers en het effect is ontmoediging van het ruimhartig gebruik van onze grote taalschat. De kwalificaties 'ambtelijk' en 'schrijftaal' zijn in wezen niks anders dan varianten op de kwalificatie 'ouderwets taalgebruik' die ik nu bijvoorbeeld krijg als ik typ: zij schreide. Dit woord, dat mijn vader gewoonlijk nog gebruikte als het om een vrouw ging die huilde, moet het onmiddellijk ontgelden. Ook het woord 'jegens' geldt als ambtelijk taalgebruik in de zin: ik voel jegens hem enkel minachting. Het taalkundig gedrocht "ik voel enkel minachting naar hem toe" kan daarentegen ongehinderd passeren.

Onder taalkundigen in Nederland is het een staande uitdrukking: taal verandert nu eenmaal. Voor sommigen geldt dit zelfs als de ultieme wijsheid over taal. Daar zou geen bezwaar tegen zijn, als het maar bij een louter beschrijvende uitspraak bleef. Helaas heeft deze wijsheid in de praktijk allang normatieve trekken gekregen. Zodra er bijvoorbeeld projecten voor hertaling van 19e en zelfs begin 20ste eeuwse Nederlandse schrijvers verschijnen, ten behoeve van de 'begrijpelijkheid', worden er niet zomaar feiten geconstateerd, maar worden er ook feiten gecreëerd. Het taaleigen van Multatuli bijvoorbeeld wordt zo voor nieuwe lezers uit het corpus van de Nederlandse taalschat gehaald. Dat is zonde. Neem de uitspraak over Woutertje Pieterse, die het woord 'fut'niet kent. Hij had het nooit in zijn boekjes gevonden, en wist nog niet dat er zin kon liggen in termen die niet waren geijkt tot schoolgebruik. Je moet er niet aan denken dat op deze puntige formulering de norm 'zo zeggen we dat niet meer' wordt losgelaten.

Geografisch

In de NRC van 17 maart 2007 stond een stuk over Brussel. Daar werd melding gemaakt van het Parc du Cinquantenaire. Er werd bij vermeld dat dit park in het Vlaams Jubelpark genoemd wordt. Hoe zou dan volgens die journalist de Nederlandse naam luiden, vroeg ik me af. Van hetzelfde laken een pak was de vermelding in een andere Nederlandse krant, dat de echtgenote van de troonopvolger in België verplicht was om Vlaams te leren. Ze werd zelf beschreven als Franstalig. Misschien zou het de lezer vreemd voorkomen wanneer ze als Waalstalig beschreven werd, maar het zou de zaak er niet gekker om maken. Men heeft aan gene zijde van de taalgrens het Frans niet meer als standaardtaal geaccepteerd dan aan deze kant het Nederlands. Die beslissing is al in de 19e eeuw gevallen. Jammer genoeg wordt de gedachte dat er zoiets als een Vlaamse taal bestaat gevoed door de ondertiteling van Belgische televisieseries op de Nederlandse televisie. Dan hoor je een flik zeggen: wat is hier aan de hand? En dan lees je in de ondertitel: wat is hier aan de hand? Ja, wat is hier aan de hand? De verklaring schijnt te zijn dat men door uitspraakverschil elkaar aan weerszijden van de landsgrens niet meer verstaat. Dus kun je bij toeval in een uitzending van Baantjer op de VRT vallen en een juut horen en zien zeggen: wat is hier aan de hand? Een in Nederland wonende Engelsman verbaasde zich hier zeer over. Bij zijn weten worden in Engeland zelfs Australische films of tv-series niet ondertiteld.

Het effect is hoe dan ook dat het Nederlands wordt verkleind in een noordelijk en een zuidelijk compartiment. Ook dat is zonde. Prettig aan Nederlands is dat het in meer dan één land gesproken wordt. Het omvat meer dan één cultuur en biedt dus ook toegang tot een andere wereld dan alleen Holland e.o. Dat voordeel wordt tenietgedaan als de standaardtaal met de communicatietaal van Nederland, of nog erger, met Randstads wordt gelijkgesteld. In de schrijftaal is er geen probleem. Iedere Nederlandstalige kan Belgische, Surinaamse en Nederlandse kranten lezen. Misschien moet men in gesproken cultuuruitingen wat meer uitspraakdiscipline betrachten. Of misschien zouden we ons gehoor wat moeten verruimen. In Rusland kom ik met mijn Russisch verder dan in Parijs met mijn Frans, terwijl dit laatste toch echt een stuk beter is. Kwestie van mentale ruimte bij de hoorders?

Wanneer we de geografische ruimte van de Taalunie volop benutten dient dit zowel onze culturele bagage als onze taalschat. Het is mooi als we 'zin' kunnen hebben en 'lust' en ook 'goesting'.

Functioneel

Leuk aan luchthavens is dat je er al wachtend iets kunt opsteken. Doordat woorden als aankomst en vertrek, ingang en uitgang er zowel in het Engels als in de landstaal zijn aangegeven, leer je die er spelenderwijs. Dat plezier is de luchtreizigers op Schiphol sinds een paar jaar niet meer vergund. Alles is in het Engels - met de curieuze uitzondering van gebods- en verbodsbepalingen. Dat je je paspoort gereed moet houden en rechts moet gaan staan op het rolpad, dat is wel in het Nederlands te lezen. En dat je niet mag roken.

Het argument van de luchthavendirectie luidt dat dit de overzichtelijkheid dient. In de tijd dat de luchthaven nog tweetalige aanwijzingen had (keurig consequent in zwart en in wit voor Nederlands en Engels) kreeg hij prijs op prijs van de reizigers voor overzichtelijkheid en service. Dus of dit nu het argument is geweest?

Vreemd blijft het wel om iets wat zozeer publiek domein is in Nederland, zo ingericht te zien. En dat in een tijd dat er de nadruk op wordt gelegd dat Nederlands de taal van het publieke domein is - of zou dit alleen voor niet-westerse allochtonen bedoeld zijn? Waarschijnlijk is het denkbeeld hier leidend dat Schiphol een "internationale luchthaven" is en dat verwijzingen naar de aard van het grondgebied daaraan afbreuk doen. Als dit al een valide argument was, zou het aan de luchtzijde gelden, maar aan de landzijde hangen dezelfde borden.

Een jaar of vijf geleden kwam ik in Vlaardingen in een galerietje op een fototentoonstelling terecht. Alle foto's waren voorzien van titels in het Engels. Onder een foto van een hond stond bijvoorbeeld te lezen "Dog, 2002". De fotografe was Nederlands, de galeriehoudster, de bezoekers. In geen velden of wegen een buitenlander te bekennen. Sindsdien begon me op te vallen dat er kennelijk enorme druk wordt uitgeoefend om uitingen van beeldende kunst Engelse titels mee te geven. Het is veeleer regel dan uitzondering. Waarom? Op een bepaald moment kreeg ik het vermoeden dat je op de academies meer punten krijgt voor een Engels getiteld werkstuk, net als op de universiteit een publicatie in het Engels meer oplevert dan een in het Nederlands. Ik geloof niet dat het zo is, maar wat is dan de reden?

Op de universiteiten is de druk werkelijk aanwezig. Van de masteropleidingen aan Nederlandse universiteiten is al 70% niet meer in het Nederlands. In Vlaanderen is dit percentage slechts 10, maar daar is onderwijs in het Nederlands wettelijk verplicht. De tendens is dat wetenschap in Nederland in het Engels wordt bedreven. Soms is de reden duidelijk - bijvoorbeeld bij internationaal samengestelde teams. En een publicatie in 'Nature'is werkelijk gezaghebbend. Maar zeker zo vaak is de reden niet duidelijk. Bijvoorbeeld het schrijven van een studie in het Engels over integratieproblemen met eerste generatie gastarbeiders in Nederland. Praktisch betekent zoiets vooral dat de publicatie minder effect heeft. In Nederland wordt ze minder snel gebruikt en in de enorme zee van Engelstalige publicaties verzuipt ze alras. Zonde van het werk, zou je denken.

Drie voorbeelden uit het publieke domein waarin het Nederlands wordt gemarginaliseerd, ze zouden moeiteloos kunnen worden aangevuld met voorbeelden uit het bedrijfsleven, de reclame en de jongerencultuur. Maar dan komen we al snel in het vaarwater van de bestrijders van oprukkend Engels. Die hebben zeker mijn sympathie, als ze bijvoorbeeld hip doende volwassenen te kakken zetten, die Jeugdland omdopen tot Kids Paradise. Toch gaat het me niet alleen daarom. Punt is wat mij betreft, dat taal meer is dan alleen maar een communicatiemiddel. Op haar wijze is iedere taal ook een wereld op zich, waaruit men niet naar believen hele gebieden kan verwijderen.

Taal als ruimte

Taal is op een bepaalde manier compleet. Ze heeft het in zich om alles wat mensen willen aanduiden, zeggen, beschrijven, kennen, doorgronden, ook werkelijk te bevatten. Ook al draagt het Nederlands de sporen van de natuur en cultuur der Lage Landen, het weet van leeuwen en apen, van skiliften en vulkanen. Het kent zelfs kouseband en klappermelk. Het kent de handel in al zijn termen, maar ook de boldriehoeksmeting, schilderkunst en de snaartheorie. Het weet van zonde en genade, maar ook van de tendentiële daling van de winstvoet. Het kent het zachtkens ruisen van een satijnen japon, maar ook de oerknal. Het weefgetouw heeft zijn sporen nagelaten, maar ook de kernreactor en het feminisme.

Die compleetheid, die relatieve volkomenheid van een taal, blijft bestaan zolang zij de voortgaande ontwikkeling van de wereld op de voet volgt. Ze kan daarvoor meer of minder leenwoorden opnemen. Of, een stuk creatiever, haar gebruikers kunnen meer of minder nieuwe woorden en uitdrukkingen voortbrengen. Zolang zij willen dat ook al het nieuwe in hun taal wordt gezegd, kan die taal dat aan. Maar zodra zij complete domeinen prijsgeven - hetzij in wetenschap, kunst of economie - verliest die taal dat vermogen. Wat dan verloren gaat is de continuïteit van het publieke taaldomein - op collectief niveau. En wat op individueel niveau verloren gaat is zoiets als begripscontinuïteit.

Toen de 'purist' Simon Stevin de wiskundige begrippen 'bol', 'vierkant', 'driehoek' en nog vele andere muntte, bewees hij misschien niet 'de wetenschap' een dienst, maar wel veel gewone mensen die zich die wetenschap wilden toe-eigenen. Men behoefde niet meer eerst in de wereld van het Latijn gedoopt te worden om het terrein der Scientia te betreden. Zo kon de Nederlandse taal, en in haar de Nederlandstaligen, meegroeien met de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. Van Huygens'slingeruurwerk tot de fasencontrastmicroscoop van Zernike.

Wanneer wij taalgebruikers, c.q. overheden, c.q. universiteitsbestuurders, het opgeven om volop met onze moedertaal op alle terreinen de ontwikkeling te volgen, dan ligt in het Nederlandse taalgebied een situatie in het verschiet als die in het huidige Marokko of in het België van 1914, met Engels in plaats van Frans. Dan is er een taal voor de huiskamer en een taal voor de collegezaal, waartussen geen verband meer zit. Er is een taal voor het parlement en een taal voor het grote bedrijfsleven, die elkaar niet meer raken. De nadelen daarvan in cultureel en sociaal-economisch opzicht zijn groot. Het leidt tot scheidingen tussen sferen en tussen sociale klassen, die weinigen gewenst zullen vinden.

Mondialisering

In het mondiale talenstelsel is er één onbetwijfelbare internationale taal, dat is het Engels. Dat iedereen die taal leert is in Nederland bij wet geregeld. En wat ons onderwijs laat liggen, daar zorgt de markt wel voor. Onze hele openbare ruimte is één voortdurende, grote Engelse les. Je kunt geen twee opschriften lezen, of er is een in het Engels. Dus over dat deel van de mondialisering hoeven we ons geen zorgen te maken. We worden vanzelf meegenomen. Maar behalve een bovenkant heeft het mondiale talenstelsel ook een onderkant. Voor ons is dat het Nederlands. Het is de taal waarin we de wereld leren begrijpen. Voor de meeste moedertaalsprekers blijft het de enige taal die ze compleet beheersen. Daarom komt het erop aan die taal zo ruim mogelijk te gebruiken.

We moeten het Nederlands dus niet kleiner maken dan het is. Het is de taal van 22 miljoen mensen in België, Suriname en Nederland. Ze is niet het nationale eigendom van de Nederlanders. Ze is niet de taal van de Hollandse huiskamer inclusief TV anno 2008. Ze is de voortgaande ruimte en de levende geschiedenis van al die mensen die in haar leren stamelen, spreken en verstaan, zich uitdrukken en vormgeven. En dat, zolang wij het zelf willen, op alle terreinen van het leven.

Als we volop mee willen doen in een wereld die globaliseert, dan moeten we dat doen met medeneming van onze taal, niet met achterlating van onze taal. Als we graag kosmopoliet zijn, dan zullen we niet als provincialen met onze taal omgaan, maar met haar de ruimte opzoeken. Nu na alle kritiek op het onderwijs het kerndoel Taal is herontdekt is er zeker aanleiding voor. We mogen uitgaan van het principe dat in een taal alles gezegd kan worden wat met woorden valt uit te drukken. En dat dit nuttig en aangenaam is. Zo ben ik zeer content met de recente vinding (dankzij "Onze Taal") van het begrip 'belwaan'. Daardoor kan ik zeggen waar ik last van heb als ik zonder reden denk dat mijn mobieltje afgaat. Dus zet alle taalregisters open - van de kleine, intieme huiselijkheid tot en met de meest voortgeschreden wetenschappelijke beschouwing. Van Paramaribo tot Gent en van olla vogala tot Bouazza.

Herman Meijer