Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Waar dienen architecten voor?
17 mei 2013
Op 22 januari gaf het college van B&W antwoord op de vragen van het raadslid Dirkse over de gang van zaken rond de Cooltower alias Baantoren. De vragen hebben betrekking op de politieke rol en verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur, dus op dat wat dit bestuur heeft gedaan en gelaten om het architectuurbeleid van de gemeente Rotterdam vorm te geven. Wat in de beantwoording vooral in het oog springt is de grote nadruk die gelegd wordt op de privaatrechtelijke kant van de zaak. Bij herhaling verwijst het college naar de relatie tussen de opdrachtgever (UVastgoed, resp. BAM) en de opdrachtnemer, zijnde architectenbureau Casanova+Hernandez; een relatie waar het college niet in kan treden en niet verantwoordelijk voor is. Mij dunkt dat met deze verwijzingen de kous niet af is. Er zitten aan de gang van zaken aspecten die raken aan de plaats en status van de architect, waarmee ook de architectuur als vak en als culturele waarde onmiddellijk in het geding is. Daarom geef ik hier een eigen lezing van de gang van zaken.
Wat ik zie gebeuren is dit. Ontwikkelaar A weet wat er in Rotterdam zoal speelt. Hij kent de wens tot meer woningbouw in de binnenstad en de mogelijkheden die het bestemmingsplan Baankwartier biedt. In samenspraak met de gemeente besluit hij tot een besloten prijsvraag. Hieruit rolt een ontwerp dat zorgvuldig op de plek is toegesneden en aantrekkelijk oogt en zeker de goedkeuring van de gemeente heeft. Hiermee is zogezegd het toegangsbewijs voor de ontwikkeling binnen. Maar ontwikkelaar A wil dit toegangsbewijs niet voor zichzelf gebruiken, maar maakt er ontwikkelaar B blij mee. Bij de gemeente komt ontwikkelaar B binnen als de uitvoerder van het winnende plan, dat inderdaad nog maandenlang in de openbaarheid figureert als de verbeelde toekomst van die plek in het Baankwartier.
Intussen heeft ontwikkelaar B een wat kneedbaarder type architect aan de gang gezet om een meer routineuze uitwerking van het plan en een rimpelloze uitvoering mogelijk te maken. Vervolgens ontstaat er het bekende ‘privaatrechtelijke’ conflict. Wanneer dit conflict inmiddels tot juridische wasdom is gekomen, besluit ontwikkelaar B zich ook van de kneedbare architect te ontdoen en een van de niet prijswinnende deelnemers aan de oorspronkelijke prijsvraag te vragen als ontwerper van de locatie. Over deze derde architect spreekt het college in de beantwoording van de raadsvragen zijn tevredenheid uit, zijnde een ontwerper die het gewenste kwaliteitsniveau kan leveren.
Naast aanvullende vragen die ik zou stellen als ik raadslid was, over de rol van de gemeente voor en achter de schermen, vraag ik me af: hoe worden hier architecten gebruikt? Omdat ik nu vijf jaar voorzitter ben van een organisatie die jonge architecten een kans wil geven en zo tegelijkertijd de architectuur als culturele opgave wil dienen, heb ik inmiddels daarover ook enige zorgen gekregen. In dit geval heeft het er minstens de schijn van dat architecten worden gebruikt als
- louter marketinginstrument om het verleidelijke plaatje te leveren
- leverancier van een ticket voor ontwikkelaars op een begeerde locatie
- ongewilde intermediair tussen private partijen en gemeente
- inwisselbare speelbal in een spel om de knikkers.
Het gemeentebestuur doet er goed aan dit geval heel precies tot zich te laten doordringen. Het gaat hier niet alleen om een ‘ontwikkeling van de markt’, ook al is daar zeker sprake van. Het gaat ook om de integriteit van het architectenvak, dat wil zeggen om de ruimte en de vrijheid die de architect vergund wordt om gewetensvol zijn culturele taak te vervullen. En daarmee is niet gezegd dat de gemeente Rotterdam in dit geval zich als belangenbehartiger van de eerste architect, Casanova+Hernandez, had behoren te gedragen. Van de gemeente mag worden verwacht dat ze zich opstelt als cultuurdrager. Ze had dus de eenheid van ontwerper en ontwerp moeten verdedigen, de logica van prijsvraag winnen en opdracht krijgen, de zin van dit zoeken en vinden van de beste en mooiste oplossing. Want dat is precies wat het gemeentelijk architectuurbeleid zegt te doen! En dus zal de gemeente zich moeten wapenen tegen free riders gedrag van ontwikkelaars, die bij de huidige verhoudingen op de markt helaas meer dan genoeg brodeloze architecten kunnen vinden om voor hun eigen doeleinden in te zetten.
Herman Meijer, voorzitter Europan Nederland, naar aanleiding van de ‘Cooltoweraffaire’ voor een commissie van de Rotterdamse gemeenteraad, die op woensdagochtend 22 mei 2013 vergadert over het architectuurbeleid.