Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Wederopbouw als traumaverwerking
17 november 2016
De wederopbouw van Rotterdam kennen we als een fysiek proces, een vorm van driftig breken en bouwen en van puinruimen daarvoor. Het is overal zichtbaar, iedereen die deze stad bezoekt, en een beetje rondkijkt, die ziet dat de binnenstad vreemd in elkaar zit, dat er erg veel nieuw is, en dat bijna alles naoorlogs is. Daar hoef je geen grote kenner voor te zijn.
Wat je ook ziet als je iets beter kijkt, is dat de binnenstad uit een paar gedeelten bestaat, die niet zo maar op elkaar passen. Als je bijvoorbeeld rondloopt langs de Goudsesingel of de Mariniersweg zie je een paar boulevards met een klassiek boulevardprofiel, zoals je elders in de wereld ook tegenkomt. De Pannekoekstraat en de Botersloot zijn gewone Hollandse straten, maar als je aan de westelijke kant van de binnenstad komt, zie je dingen die je elders nooit tegenkomt, behalve in sommige andere gebombardeerde steden. Zoals de Lijnbaan en het Schouwburgplein, een heel ander soort stedelijkheid dan die je aan de oostelijke kant van de binnenstad aantreft. Als je dat ziet, zit je op het spoor van wat ik graag wil vertellen: die hele wederopbouw-geschiedenis is niet een lineair verhaal, dat begint in 1940 en eindigt rond 1965, respectievelijk nu. Wat je ervan ziet, is het gevolg van een aantal wendingen en beslissingen die onderweg genomen zijn. Dat zegt iets over een bepaalde rusteloosheid waarop ik dieper wil ingaan.
Fysieke wederopbouw
Als je het historisch preciezer bekijkt, kom je eerst in het oostelijk deel van de binnenstad op de naam van Witteveen, de stedenbouwkundige die vier dagen na het bombardement al aan het werk ging om te gaan tekenen en de grondslag zou gaan leggen van hoe het zou gebeuren.
Het westelijk deel van de binnenstad, daar moet u de naam Van Traa bij denken, die in 1947 zijn basisplan door de gemeenteraad van Rotterdam zag goedgekeurd. Dat was de grondslag van wat er daarna gebeurde. Je ziet als je goed kijkt ook een verschil in schaal. Het oostelijk deel van de binnenstad is een vrij provinciaals ogende manier van bouwen, dat lijkt een beetje op Nijmegen en Arnhem, en andere herbouwde Nederlandse steden. In het westelijk deel wordt de schaal een stuk groter, het aantal verdiepingen gaat omhoog, de ruimte tussen de gebouwen wordt groter, je ziet een heel ander soort omgeving, van een grootschaliger type.
Een vrucht van de wederopbouw is ook, dat in Rotterdam de architectuur bepalend is voor de identiteit van de stad. Veel Rotterdammers weten relatief veel over wat er te zien valt. Dat heeft ermee te maken dat men de hele tijd in het bouwen de vooruitgang heeft beleefd, de noodzakelijke activiteiten om iets van de stad te maken heeft kunnen volgen. Rotterdam ontleent zijn identiteit aan de architectuur. Dat zie je bijv. als er in 2014 drie gebouwen afkomen: het Centraal Station, de Rotterdam van Koolhaas en de Markthal. Daar heeft iedereen het over, dat is elders niet zomaar het geval. Dat verwijst ons naar de geest van de wederopbouw, die ik onderscheid van de ziel van de wederopbouw.
De geest van de wederopbouw
Nu kennen we allemaal de geest van de wederopbouw, de opgestroopte mouwen. De drift van bouwen, bouwen, bouwen, anders dan komen we er niet. Vernieuwing moet. Deze stad was alleen maar denkbaar als we heipalen hoorden, dan ging het goed. Als het stil viel, dacht je: verrek er gebeurt niets. Dat is de geest, de mannelijke kant. De vrouwelijke kant van de geest van de wederopbouw, dat is de nadruk op de gemeenschap. De wijkgedachte is daar een voorbeeld van: er zou een moderne stedelijke samenleving in wijkvorm kunnen ontstaan, dat betekent dat ouderen en jongeren, gezinnen en vrijgezellen, steeds bij elkaar konden wonen in kleinere eenheden, die gezamenlijk een wijk vormden; zodat je in elke eenheid ook de opbouw van wijk kon terugvinden. Denk aan Pendrecht. Daar heeft men over gefilosofeerd en over nagedacht. Daar zijn boeken over geschreven, commissies voor aan het werk geweest. Dat was in dezelfde tijd als de winkeliers van de Lijnbaan hun gezamenlijkheid beleefden, ook als deel van de stedelijke gemeenschap. Niet iedere winkelier voor zich, zij bouwden gezamenlijk aan de Lijnbaan. Het geldt ook voor het Groothandelsgebouw, het mooiste gebouw van Europa zo niet van de wereld. Een verzamelgebouw voor de groothandel. Je kon de groothandel bezoeken en monsters zien van wat ze produceerden of verhandelden, maar het was ook een geschenk aan de stad; een openbare plint, een bioscoop op het dak. Je kunt er door heen met je auto, een volstrekt uniek gebouw. Dat zal nooit meer zo gemaakt worden. Dat dit toen kon en zo gebeurde: we zetten het op een prominente plek in de stad, naast het Centraal Station aan het Weena, dat moet iets worden waar iedereen wat aan heeft. Zo geschiedde. Idee van, voor en met de gemeenschap, ook dat hoort bij de geest van de wederopbouw.
Ten slotte, wat ook bij de geest hoort zijn al die festivals, de propaganda-afdeling van de wederopbouw als het ware. Festivals als Ahoy', de E55, de Floriade met de Euromast, dat was allemaal om te laten zien: deze stad is op weg. Alles moest optimisme uitstralen, moest mensen verbinden met dat grote project. Het zou ook de buitenwereld duidelijk worden, dat Rotterdam op zo'n manier bezig was. Kortom, er werd steeds op onze geest en gemoed ingewerkt. Optimisme, sociale wederopbouw in de zin van de gemeenschapsgedachte en propaganda horen bij de geest van de wederopbouw. Maar kennen we dan ook de ziel? Er ligt toch nog iets onder.
De ziel van de wederopbouw
De ziel is natuurlijk een lastig begrip, een stad heeft strikt genomen geen ziel. Dat maakt dit verhaal ook riskant, we komen in het overdrachtelijke. We zouden onze stad op zielsdiepte kunnen peilen als we bij de bevolking van deze stad overeenkomsten vinden in gevoelens en aandriften, zeker als daar gemeenschappelijke ervaringen onder liggen.
Ik moet zeggen dat ik er pregnant mee geconfronteerd ben door een buitenstaander, naar aanleiding van De Trap, de trap die er voor de zomer van 2016 stond, naast het Centraal Station, waarmee je op het dak van het Groothandelsgebouw kon komen. Ik heb het tweemaal gedaan, net als veel andere Rotterdammers. Eigenlijk was dit volkomen maf. Je ging op een moeizame manier naar het dak, waar je ook met de lift kan komen. Daar gingen we naar beneden staan kijken, naar een stad die we allang kennen. Dat noemen we met elkaar Rotterdam viert de stad!. Idioot eigenlijk. Wie verzint zoiets? Toen las ik in Trouw van 1 juni van Wim Boevink het volgende naar aanleiding daarvan:
Eenmaal boven is iedereen trots op zichzelf, op de stad. Er is geen andere stad in Nederland waar die trots zo gevoeld wordt. Geen stad was ook zo kapot. De trots is die van de wederopbouw, trots gebouwd op pijn. Toen ik dat las, was ik geroerd en dacht: dat heeft zo'n buitenstaander zomaar in een keer begrepen. Trots gebouwd op pijn. Mijn stelling luidt dan ook dat het bombardement het trauma is op de ziel van de stad. De wederopbouw is te begrijpen als de verwerking van het trauma.
Trauma's en de verwerking daarvan
Mijn oudste broer en schoonzus doen al jaren professioneel aan traumaverwerking in oorlogsgebieden. Ik heb hen gevraagd: wat is een trauma? In de grond betekent het een verwonding die door mechanisch letsel wordt toegebracht. Dat lijkt al op het bombardement in fysieke zin, zo'n verwonding aan het weefsel van de stad. Een trauma is te begrijpen als een reactie op overweldigende gebeurtenissen, die zo groot zijn, dat mensen daaraan onderworpen worden, ontredderd door raken, in zekere zin uit hun centrum worden geslingerd. Dat heeft een aantal elementen die niet allemaal letterlijk op ons onderwerp van toepassing zijn, maar we kunnen kijken wat wel van toepassing is.
Het gaat bij een trauma om herbeleving, vermijding van het onderwerp, rusteloosheid en geagiteerdheid, hulpeloosheid en schrik. Het gaat - en dat is belangrijk - ook om een geschokt wereldbeeld. Dat je omgeving, je wereld onveilig voelt, onbetrouwbaar voelt, onrechtvaardig. Dat je moeite hebt om daarmee te dealen. Focus op de gebeurtenissen kun je lang hebben, in de vorm van slecht slapen, kwetsbaar zijn. Wat in ieder geval niet helpt, is het trauma onderdrukken, of het proberen te vergeten. Interessant in verband met wat in Rotterdam is gebeurd.
Wat wel helpt is om de emoties die bij de gebeurtenis horen, de ruimte te geven, anders verstoppen ze alles, belemmeren ze het genezingsproces. Vervolgens kan dan de verwerking plaatsvinden in drie fasen. De eerste is dat je veiligheid en stabiliteit zoekt. Een veilige setting waarin men erover kan praten.
Dan volgt het zoeken naar een verklaring, veilig uitspreken van herinneringen zonder dat het verzwarend of verergerend werkt, zodat het trauma niet groter wordt en vervolgens het oppakken van de routine, aan het eind van deze twee fasen.
Het derde is de slotfase, dat de gebeurtenis een plaats krijgt in de geschiedenis, in de persoonlijke geschiedenis van de mensen, dat men een eigen verhaal heeft waarmee men verder kan en waarin de gebeurtenis zijn plek heeft.
Dit is een schets van wat er in een therapeutische setting plaatsvindt. Je kunt simpelweg vaststellen dat in Rotterdam op individueel niveau nooit zo'n setting is geweest. Die was er in 1940 niet, en na 1945 ook niet. Toen bestond het begrip trauma überhaupt niet. Maar er zat ook geen gemeentebestuur onder de bezetter dat dit soort dingen deed en op zo'n manier met zijn bevolking omging. Na 1945 ging het alleen maar over de wederopbouw. De geest was al heel snel vaardig over de bestuurders, de planners van deze stad. Daar moest de bevolking in mee.
Dat er wel sprake is geweest van een trauma, dat is te zien aan het verloop van de razzia van 1944. Op 10 november 1944 is de bezetter begonnen hier alle weerbare mannen op te pakken. Een operatie die voor het Naziregime een onverwacht hoge opbrengst had. Alhoewel onverwacht, het kan zijn dat de bezetter heeft gedacht, laten we maar in Rotterdam beginnen, want die bevolking is al behoorlijk geïntimideerd en dat bleek ze ook te zijn. Het was niet dat er in Rotterdam geen verzet plaatsvond. Het was wel zo dat bijv. het dreigement van de bezetter 'als jij je niet meldt voor de arbeitseinsatz, dan weten we wel waar je woont en je familie te vinden' hier zeer serieus werd genomen, omdat men die bezetter als meedogenloos had leren kennen. Het ging om een geïntimideerde bevolking die ten dele ook gedemoraliseerd was en daarin speelt die voorgeschiedenis van het bombardement zeer waarschijnlijk een grote rol. Wat is er in Rotterdam gebeurd?
Als we dan preciezer naar Rotterdam kijken, wil ik onderscheid maken in de geschiedenis van onder en de geschiedenis van boven. De geschiedenis van boven is de geschiedenis van het gemeentebestuur en de stadsplanners en voor een deel ook van de elite die een rol speelde in de wending van Witteveen naar Van Traa.
De geschiedenis van onder is de geschiedenis van de bevolking, voor zover die niet direct met de beslissingen te maken had. Een bevolking die wel een plek kreeg in de wederopbouw, die van alles moest, die met alle propagandamiddelen erbij betrokken werd en die dus decennialang gehoord heeft dat er gebouwd moest worden - eerst de havens, toen het zakencentrum en pas daarna de woningbouw. In beide perspectieven, zowel van boven als van onder, is sprake van een gemankeerde traumaverwerking.
Geschiedenis van boven
Kijken we eerst naar die van boven. Na de schok van het gebeuren, de eerste nuchtere reactie.
Vier dagen na het bombardement had Witteveen die opdracht, het puinruimen was al begonnen. Het puin was nog heet toen de opdracht kwam, teken voor ons een nieuwe stad! We weten dat dit met Kamer van Koophandel en Rotterdamse hotemetoten begonnen is die het gemeentebestuur aangespoord hebben om het zo te doen.
Al snel zien we iets van ontreddering als het gaat om de vraag hoe die wederopbouw eruit moest zien. Witteveen was amper klaar toen hij opzijgeschoven werd voor Van Traa. Men had kennelijk gevonden, dat de manier waarop het ging zo niet de bedoeling was. Dat dit niet de moderne stad zou worden die men wilde hebben. Wat Witteveen had bedacht zou een replica van een Hollandse handelsstad worden, op oude beelden van Rotterdam gebaseerd. Weliswaar niet echt traditioneel, maar wat van Traa voor ogen had was meer een Amerikaanse stad, met een zakencentrum, waar verkeer de ruimte had, zoals het dus grotendeels in het westen van de binnenstad is gerealiseerd. Deze wending is een teken van het rusteloze zoeken naar de nieuwe identiteit van de stad. In de jaren na 1947 was men nooit werkelijk tevreden en bleef de vraag: wat zijn we nu eigenlijk aan het bouwen? Daar kwam men niet uit.
Bij herhaling is ook na de oorlog het Nieuwe Rotterdam uitgeroepen. Direct na het bombardement was dit de leus. We gaan werken aan het nieuwe Rotterdam. Ergens in de jaren 50 is het weer geroepen. Maar ook weer in de jaren 80 is het Nieuwe Rotterdam uitgeroepen. Nu kun je het in de binnenstad ook weer op enkele plaatsen zien, hier bonkt het nieuwe hart van Rotterdam. Alsof steeds weer moet worden uitgevonden wat Rotterdam eigenlijk is.
Men tobt met de identiteit van wat er ontstaat. Wat mensen van buiten opvalt: we hebben het ook altijd over...we hebben hier de hoogste, de langste, de grootste. Echt al die decennia is dit gebeurd. We kunnen de rijtjes allemaal opnoemen. Hoogste kantoortoren, hoogste woontoren, langste tunnel, grootste gegraven havenbekken. Maakt niet uit wat het is, als het maar groter, langer of hoger is. Dat hadden we al als tweede stadssyndroom. Alleen, dat is na WOII enorm verhevigd. Die nadruk op al die grote, hoge dingen, de stoere taal.
De geschiedenis van onder
Er zijn natuurlijk wel enkele Rotterdammers die zeggen 'wij hebben deze stad opgebouwd'. Dat kunnen ze ook zeggen als ze van een zekere leeftijd zijn. "Je moet niet zo'n grote bek tegen me hebben, want ik heb wel deze stad opgebouwd". Maar voor zover mensen niet zelf bouwvakker waren, is dat betrekkelijk als het gaat over de fysieke wederopbouw van de stad. Die anderen, wat is daarmee aan de hand? Lees ik voor uit een fotoboek over Rotterdam gemaakt door Voet & Tak in de jaren '60, uit de inleiding:
In Rotterdam werd volgens de modernste stedebouwkundige inzichten een nieuw stadscentrum gebouwd. De Maasstad oogst hiermee na 1945 ook internationaal bewondering. Lewis Mumford, een vermaard Amerikaans stedebouwkundige, spreekt in dit verband zelfs van een Rotterdamse triomf, over de rampzalige gevolgen van oorlog en bezetting. De gewone Rotterdammer had het hier natuurlijk veel moeilijker mee. Hij moest leven in een stad zonder hart, waar straten en pleinen steeds opgebroken waren en waar je zaterdags maar beter niet zonder overschoenen naar toe kon. Toch namen de Rotterdammers deze periode zonder veel klagen voor lief. Want zij beseften dat er iets groots plaatsvond. Iets waarop zij zeer trots konden zijn.
Dit laatste bleek in 1968 toch niet helemaal waar te zijn. Toen verscheen het boek 'Binnenstadsbeleving en Rotterdam' geschreven door professor Wentholt. Hij baseerde zich op een onderzoek onder 200 Rotterdammers. Uit dat onderzoek bleek klip en klaar dat Rotterdammers geen trots voelden bij de binnenstad, ook geen warmte. Ze vonden het een lege bedoening. Uit die tijd dateert ook de uitspraak dat je na zessen een kanon kon afschieten op de Coolsingel zonder iemand te raken. Ze vonden het helemaal niks. Daarvan is het gemeentebestuur zich werkelijk lam geschrokken. Dat heeft dus geleid tot een volgende wending in de wederopbouw, dan begint in zekere zin de derde fase waar we al die paviljoentjes aan te danken hebben, de kleinschaligheid en knusheid, onder het motto dat het gezellig moest worden, dat men geborgenheid moest ervaren. Dat zag er toen misschien uit als een teken van existentiële wanhoop. Maar ze hadden wel iets begrepen.
Vergelijk nu wat er in Rotterdam aan de hand was met Enschede na de vuurwerkramp. Daar is de bevolking vanaf het begin meegenomen in het geheel. Er is in letterlijke zin aan traumaverwerking gedaan. Mensen hebben hun emoties kwijt gekund, hebben hun verhaal kunnen doen. Ze hebben mee kunnen denken over het opbouwen van Roombeek, een derde deel van het stadscentrum. Dat heeft er toe geleid dat men daar nu trots is op wat er is verricht, binnen een veel kortere tijdspanne. Een groter contrast met hoe het in Rotterdam is gegaan, is moeilijk te vinden. Op zo'n manier met het verlies en de vernietiging en de herbouw om kunnen gaan, die kans is hier nooit geweest. Dat is cruciaal. Er is nooit een moment geweest waarop systematisch is gekeken wat we in 1940 zijn kwijtgeraakt. Natuurlijk in aantallen wel, zoveel woningen, zoveel winkels, zoveel kerken, alles in de statistieken terug te vinden. Maar er is nooit echt teruggekeken. Wat betekende de Hoogstraat ooit voor de gemiddelde Rotterdammer? Of de Schiedamsedijk. Wat deed je op het Hofplein voor de oorlog? De betekenis van de plaatsen, de verbondenheid van mensen ermee en de gevoelens en sferen die daarbij hoorden, dat is nooit systematisch in kaart gebracht. Na 1968 is het ook niet gedaan. Jammer. In zekere zin is men toen lukraak herbegonnen, met als meest rationele uitkomst meer woningen in de binnenstad. Daar hebben we het vandaag de dag nog steeds over. Zo zijn toen de woningen aan het Haagse Veer er gekomen en de woningen op de pieren in de Leuvehaven. Na 1970 moest dat allemaal, maar volgens het basisplan waren drieduizend woningen het matje. Moet je je voorstellen. We praten nu over het tien- of twintigvoudige.
Dit zegt dus ook nog iets anders. Het gemeentebestuur stuitte in '68 op de tekortkomingen van het modernisme. Die zitten niet zozeer in de vormgeving van de architectuur, maar, fataler, in de drastische functiescheiding tussen wonen, werken, verkeer en recreatie. Die moesten volgens de modernen gescheiden worden, en vandaar dat ze in Rotterdam zo strikt gescheiden zijn. Daarom dus dat kale, winderige stadscentrum, waar 's avonds geen hond meer was te vinden, en waar mensen van buitenaf die uit willen gaan niet wisten waar ze dat moesten zoeken. Je mag dus zeggen dat vanaf 1970 een derde fase in de wederopbouw begon. Het zou geenszins de laatste zijn, want ze werd binnen twintig jaar gevolgd door de vierde fase, die met hoogbouw en grote objecten het modernisme op een nieuwe manier omarmde.
Conclusie
De geest van de wederopbouw is inderdaad die van een getraumatiseerde ziel. De rusteloosheid, de onzekerheid over de identiteit en de prestaties die je voortdurend ziet, naast de neiging tot spierballentaal, overschreeuwen en overtreffen, de opgeklopte trots naast de twijfels over de samenhang, dat hele complex vind ik een teken van een getraumatiseerde ziel. Een ziel die ontredderd is en geschokt in haar wereldbeeld, die jarenlang ook tijdens het bouwen op zoek is naar wat ze is. Het blijft draaien om de identiteit van deze stad. Een onzekere identiteit, een ontredderde ziel. Die heeft het voor een deel moeilijk, moet hard schreeuwen om boven de onzekerheid uit te komen. Blijft rusteloos op zoek naar wat de sleutel is van een geslaagde wederopbouw. Meldt soms zelfs dat het zover is: in 1968 dacht het gemeentebestuur echt dat de wederopbouw klaar was. Ondanks dat er nog herten op het Weena liepen, er gekke gaten in de stad zaten, dacht men grosso modo we zijn er wel.
Wat rest van het trauma, in ieder geval gedurende de gehele periode tot aan de afgelopen eeuwwisseling, is een blijvend besef van verlies. Met de binnenstad is er definitief iets verloren gegaan. Dat zie je aan de hoeveelheid nostalgica die je in Rotterdam kunt krijgen. Op grote schaal wordt die nog altijd verspreid, gekocht en begeerd. De leus de stad komt nooit af, die een stoere kant heeft, heeft ook deze verdrietige kant. Is het nu nooit klaar? Niet kunnen doen wat je gewoon in elke stad doet, zonder te hoeven tobben. Dat is ook een teken van een besef van tekort. Zo gek is dat niet. De binnenstad heeft er decennia bijgelegen als een schuldig landschap zoals Armando dat noemt. Je hebt altijd kunnen zien dat het een geschonden stad is. Ook al stonden er nieuwe dingen, je kwam altijd vreemde gebouwen tegen of gekke gaten. Dat is tot op de dag van vandaag het geval. Kijk naar het Churchillplein. Dat is toch geen plein. Er zijn nog wel pogingen gedaan om er iets van te maken, maar die zijn maar half geslaagd. Het is dus een schuldig landschap in die zin dat het verwijst naar de terreur die heeft plaatsgehad. Hoe lang het ook geleden mag zijn, die tekenen blijven leesbaar.
De sloopwoede begint na het bombardement en blijft meerjarig gaande. Er zijn in 1940 meer gebouwen platgegaan dan nodig was. Dat begon al met een lijst van 140 gebouwen die hadden kunnen blijven staan. Die lijst is op geheimzinnige wijze verdwenen. Alsof er zo snel mogelijk een tabula rasa moest liggen, waaruit elke herinnering aan het verleden moest zijn verdwenen. Wat dus ook een teken van trauma kan zijn. De voortgaande sloopwoede na de oorlog, heeft mij het vermoeden ingegeven dat het bombardement ons willens en wetens iets vreemds heeft geleerd: dat er geen vooruitgang is zonder vernietiging. Dat de Rotterdammer bij diverse gelegenheden ingepeperd heeft gekregen, er moet iets gesloopt worden om iets nieuws neer te kunnen zetten. En dit vanuit het idee dat het nieuwe per se beter is dan het oude, dat hoort daar als een dwangmatige gedachte bij. Ook dit wijst op de blijvende traumatische werking van het bombardement.
Zijn we daar dan nu voorbij? Graag verwijs ik naar een onderzoek dat in 2015 is gedaan door Paul van der Laar en Eva Liuuku en een paar anderen. Die hebben het onderzoek van Wentholt uit 1968 overgedaan. Aan tweehonderd mensen gevraagd: wat vinden jullie nu van de binnenstad? Wat blijkt? De mensen zijn er trots op, ze komen er graag. Dat is toch het tegenovergestelde van de uitkomst uit 1968. Het kan er op wijzen, dat men nu wel kan leven met wat er is opgebouwd, dat we niet langer hoeven te tobben over wat we zijn kwijtgeraakt.
Ik zie het ook aan de aantrekkingskracht op nieuwkomers. Zo hoorde ik van een dominee, die net een paar maanden hier was: 'Rotterdam, dat is een stad waar de wind door heen waait. Ook letterlijk'. Zo kun je de stad dus waarnemen. Dat geldt ook voor veel jonge immigranten, die hier het gevoel hebben iets te kunnen bijdragen en elders niet, omdat het daar te af is en te compleet. Er zit iets in deze stad dat hen uitnodigt om mee te doen. De laatste aanwijzing die ik heb dat het trauma verwerkt is, zit in de wonderlijke verschuiving van leeg en leegte naar ruim en ruimte. Ik durf er mijn kop onder te verwedden al heb ik er geen systematisch onderzoek naar gedaan, dat de afgelopen 20 jaar in teksten over Rotterdam van toevallige bezoekers of waarnemers, waar men vroeger schreef het is er leeg, men nu schrijft het is ruim, er is ruimte. Wie de verschuiving in gevoelswaarde kan meemaken komt tot dezelfde conclusie als ik. In de verwerking van het trauma wordt de leegte ruimte en wint de trots het definitief van de pijn.
Herman Meijer,
november 2016.
Deze tekst verschijnt ook als onderdeel van het Luisterboek Wederopbouw van Verhalenhuis Belvedére.