Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Over ras (6)
14 november 2018
Het begrip witte onschuld ontleen ik aan het gelijknamige boek van Gloria Wekker. Dit boek zou iedereen moeten lezen die over racisme in Nederland wil praten en zeker diegene die er iets tegen wil doen.
In dit boek vermeldt de schrijfster de weerzin tegen het gebruik van het begrip 'ras' en de weigering in zulke termen te denken bij haar studenten en, meer nog, bij diegenen met wie ze op televisie en openbare bijeenkomsten in debat gaat. Volgens haar is dit deel van het witte Nederlandse zelfbeeld, waarin voor racisme geen plaats is - niet als feit en ook niet als reëel probleem. "Wij zijn niet racistisch."
Een centrale plaats in haar analyse heeft het 'culturele archief' van ons land. Zij vat dit samen als "een opslagplaats van ideeën, praktijken en gevoelens, dat wat tussen onze oren zit, in onze harten en geesten, ten aanzien van ras, gebaseerd op vierhonderd jaar imperiale heerschappij." In dit 'archief' vind je terug wat zoveel jaren van relatie met de koloniën in het moederland hebben achtergelaten. De West-Europese metropolen kennen weliswaar geen slavernij en ook geen wettelijk rasonderscheid, hun koloniën hebben die beide wel. Dat deze constellatie ook zijn weerslag heeft op het moederland lijkt wel zeker. Die weerslag, zegt Gloria Wekker, is in ons cultureel archief te vinden. In mijn woorden gezegd is er dus een correspondentie van het institutioneel racisme in Nederlands Oost-Indië, Suriname en de Antillen met (structureel) racisme in Nederland. In de structuurkenmerken van dit racisme zouden de koloniale verhoudingen weerspiegeld moeten zijn. Aanwijzingen daarvoor ziet Wekker onder meer in de zwartepietdiscussie en de bejegening van Sylvana Simons. Momenten waarop zogezegd de sluizen van het racistisch onderbewustzijn open gaan.
De tegenstrijdigheid van de twee observaties - een absoluut niet-racistisch zelfbeeld naast evident racistische uitingen en praktijken - wordt door Wekker heel precies gesignaleerd. Maar wat ik mis in haar boek is een echte verklaring van de weerzin en zelfs de weigering in Nederland om het over 'ras' te hebben. Toch ligt de verklaring voor de hand. Want die weerzin dateert aantoonbaar van na de oorlog. De confrontatie tijdens de bezetting met de praktische uitvoering van de nazistische rassenleer heeft veel veroorzaakt. Ten eerste de ontdekking dat een vreemde overheid scheiding kon aanbrengen in de bevolking door het Joodse deel als een apart ras aan te merken. Ten tweede door dit aparte ras stelselmatig en gaandeweg uit te sluiten van alle publieke voorzieningen en privaat eigendom. Ten derde door dit deel van de bevolking op transport te stellen en diegenen die hen wilden helpen om dit te voorkomen, zwaar te straffen . Ten vierde door zich de uitroeiing van alle Joodse Nederlanders ten doel te stellen en dat doel verregaand te realiseren.
Het is niet vreemd dat sinds deze ervaring het begrip 'ras' verdacht is geworden en in academische kringen taboe verklaard. Na 1945 geen sibbekunde, geen schedelmetingen, geen huidskleurindex meer in Nederland. Zolang dit taboe werkt zit er een slot op het cultureel archief, zoals Gloria Wekker heeft ondervonden. Maar zoals zij zelf ook opmerkt, het gaat erom wegen te vinden om op een fatsoenlijke manier, in objectieve termen, over ras te kunnen spreken. Dat zou wat mij betreft altijd moeten beginnen met te erkennen dat 'ras' een onwetenschappelijk en historisch verdacht begrip is, dat niettemin in onze hoofden rondspookt en realiteiten teweegbrengt.