Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Facetbeleid vrouwenemancipatie; raadsbehandeling
31 oktober 1991

De bespreking van het facetbeleid vrouwenemancipatie is langzamerhand een rontine-aangelegenheid geworden. Herman Meijer greep deze bespreking in oktober 1991 aan om te pleiten voor een algemene drastische arbeidstijdverkorting.

Bij het facetbeleid vrouwenemancipatie gaat het om het realiseren van verlangens. In eerste instantie lijkt het erop alsof het uitsluitend het realiseren van verlangens van vrouwen betreft. Vrouwenemancipatie is natuurlijk een weg waarlangs vrouwen hun verlangens kunnen verwezenlijken en doelstellingen die zij zichzelf stellen, kunnen bereiken. Ik vind het altijd van belang om, zeker als het om facetbeleid gaat - een beleid dat door meer delen van onze gemeente en door de raad als geheel moet worden gedra-gen -, te bezien of misschien ook andere verlangens met zo'n emancipatiebeleid worden gediend en of anderen, bijvoorbeeld kinderen en mannen, zich daarin kunnen vinden. Het problematische bij emancipatiebeleid is dat het zowel een produk-tieproces als een produkt betreft. Het gaat om een produkt voor zover vrouwen en mannen een produkt zijn van een maatschappelijke ontwikkeling, van hun opvoeding en dergelijke, maar ook het produktieproces zelf speelt een rol - dit blijkt ook uit de nota - in die zin dat meisjes vrouwen en jongens mannen worden, een onderwerp waarover uiteraard heel veel te zeggen valt. Wij zien dat dit, als het om keuzen gaat, ook aan de orde is, en kunnen vaststellen dat veel vrouwen er inderdaad voor kiezen kinderen te krijgen en op te voeden en er niet voor kiezen een baan te vinden. Dat is een keuze.

De vraag is onder welke omstandigheden een keuze tot stand komt. Dat is tegelijkertijd de vraag naar het produktieproces van vrouwen als maatschappelijke wezens. Kortom, er is een bepaalde maatschappelijke en historische verbinding tussen de biologische sexe en het maatschappelijk geslacht, waarbij ons maatschappijtype altijd op twee geslachten uitkomt. Ik vind dat een nogal beperkte uitkomst, die naar mijn mening meer een gevolg is van ordeningsdrift dan dat een scala aan eronder zittende mogelijkheden wordt gedekt. Hoe dat ook zij: alle culturen doen het op hun eigen manier. Wij kunnen bijvoorbeeld bij sommige Indianenstammen vaststellen dat er bij de groep vrouwen wel degelijk mannen zitten, althans naar hun sexe gerekend. Zij verrichten echter vrouwenarbeid. Het soort arbeid dat wordt verricht, is dus beslissend voor het maatschappelijk geslacht. Men kan daar op een bepaalde leeftijd voor kiezen. Het is gewoon een ander indelingsprincipe, en ik moet zeggen dat dit erg aardige kanten heeft. Afgezien van alle nooit te beantwoorden vragen, namelijk of de in deze maatschappij tussen mannen en vrouwen bestaande verschillen biologisch van aard zijn, een erfelijke oorsprong hebben dan wel tot socialisatie zijn terug te voeren, moet ik zeggen dat de vraag waarom het uiteindelijk gaat, is of mensen die baren, ook voluit aan het maatschappelijk leven kunnen deelnemen. Daar draait het per slot van rekening om. Als wij zien waarom het bij sollicitatieprocedures, in allerlei regelingen en dergelijke gaat, kunnen wij constateren dat het altijd de vraag betreft of vrouwen inderdaad voor het krijgen van kinderen kunnen kiezen zonder dat zij daarmee tegelijkertijd maatschappelijk perspectief verliezen. Dat is een vraag die iedereen aangaat, want deze heeft te maken i met de vraag of aan het baren vrijwel automatisch dan wel in ' ideologische zin het opvoeden en verzorgen van kinderen moet zijn verbonden. Met andere woorden: of degenen die baren, dezelfden moeten zijn als degenen die de kinderen grootbrengen.

Hierover kan een groot aantal opmerkingen worden gemaakt. Ik zeg dus nadrukkelijk dat dit iedereen aangaat. Ik ben voorstander van het principiële uitgangspunt dat het verzorgen en opvoeden van kinderen de verantwoordelijkheid van een ruimere kring mensen dient te zijn. Dit kunnen de biologische vader en moeder zijn, maar ook anderen die zich daaraan op de een of andere manier committeren. Gelet op het feit dat hierdoor verlangens kunnen worden gerealiseerd, wil ik u niet onthouden dat ikzelf 16 jaar bij de opvoeding van kinderen betrokken ben en dat ik dat bijzonder leuk vind. Dat is een wezenlijke vaststelling; op die manier leef je mee met kleine mensen die groot worden en hun eigen leven hebben, maak je deel van hun leven uit en ben je ruimer bij het maatschappelijk leven betrokken dan je anders zou zijn, omdat je dingen hoort, ziet en meemaakt die je anders niet zou horen, zien en meemaken. Deze ervaring geeft mijns inziens aan dat bij datgene wat bij vrouwenemancipatie in het geding is, ook anderen kunnen worden betrokken en wel degelijk ook verlangens van niet-vrouwen een rol kunnen spelen. Als je dat vaststelt, moet je je in de tweede plaats afvragen of dat ook in het belang van kinderen is. Hierover zijn al velerlei opmerkingen gemaakt, maar mijn algemene conclusie is dat kinderen die door meer personen worden opgevoed, meer identificatiemogelijkheden alsook de mogelijkheid voor een ruimere keuze en een ruimere blik hebben. Dat is in elk geval een aanzienlijk voordeel. Ik wil hierbij nog aantekenen dat het gedurende langere tijd wel dezelfde mensen moeten zijn - dit heeft met het basisvertrouwen te maken -, maar in elk geval heeft dat het direct aanwijsbare voordeel dat kinderen van beide geslachten van verschillende individuen verschillende impulsen ontvangen en daarmee een ruimere oriëntatie op de grotemensenwereld geboden krijgen. Naar mijn mening is dat wel degelijk een groot voordeel. Van een grotere deelname aan de opvoeding door verschillende mensen zouden wij ook mogen verwachten dat dit er uiteindelijk toe zal leiden dat jongetjes wat minder gewelddadig en meisjes wat minder truttig worden.

Mijn probleem bij een facetnota emancipatiebeleid is een beetje wat de hoofdrichting is en waarop wij primair moeten inzetten. Het gaat om een veelvoud aan aanbevelingen, waarvan wij hopen dat de diverse takken van dienst die allemaal zullen kunnen verwerken, maar waarbij wijzelf op een gegeven moment de oriëntatie dreigen te verliezen. Wanneer wij als gemeente een ontwikkeling voorstaan waarbij wij de betrokkenheid van kinderen en hun opvoeding willen verbreden, zullen wij moeten komen tot een systeem van arbeidsverdeling dat dit mogelijk maakt. Volgens mij kunnen wij dat slechts bereiken via een drastische algemene arbeidstijdverkorting, waarbij wij naar een werkweek van zeg 25 uur toegaan, hetgeen werkdagen van vijfmaal vijf uur betekent. De resterende tijd gaat dan op aan het verdelen van huishoudelijke ar-beid, alsmede aan vormen van creatieve arbeid waaraan men in het betaalde arbeidsproces niet toekomt.

Dit perspectief is een aantal jaren geleden geschetst, maar weer uit het beeld verdwenen. Ik vind dat dit opnieuw serieuze overweging verdient en dat een gemeente die zegt op emancipatie van vrouwen, maar niet van hen alleen, te willen aankoersen, ook op de door mij bedoelde arbeidsweek zal moeten aankoersen, daarvoor tevens de eigen mogelijkheden voluit zal moeten gebruiken en daarvoor in de eerste plaats de eigen arbeidsvoorwaarden zal moeten inzetten.
Bij een arbeidsweek van 25 uur zijn natuurlijk meer belangen in het geding. Het gaat daarbij ook om het creëren van meer banen, iets wat op zichzelf in de behoefte aan werk voorziet en daaraan tegemoetkomt.

Dit betekent dat het bondgenootschap in elk geval met de mensen die daarbij belang hebben, wordt verbreed. Bovendien mogen wij aannemen dat korter werken gezonder is dan langer werken. Gelet op de in dit land over de WAO gevoerde discussie, moeten wij simpelweg vaststellen dat een hoge arbeidsproduktiviteit bij een lange arbeidsdag fnuikend is voor de gezondheid van mensen, en dus zeggen dat al degenen die belang hebben bij gezonder werk en het beter uitgerust zijn, ook aan het bondgenootschap voor een drastische arbeidstijdverkorting moeten worden toegevoegd.

Hiermee zeggen wij in feite dat wij met het dienen van de vrouwenemancipatie en van de in de nota facetbeleid beschreven doelstellingen tegelijkertijd meer doelen dienen en in feite potentieel een zeer breed draagvlak binnen onze gemeente hebben en ook in de politiek een breed draagvlak zouden kunnen krijgen. Het komt mij voor dat er voor het college alle reden is om naar aanleiding van deze nota opnieuw en aan de hand van alle relevante ingangshoeken de arbeidstijdverkorting nog eens als doelstelling te bezien.