Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Monoloog
29 juni 2005

Bijdrage van Herman aan de Binnenwegmonologen, die deze maand gespeeld zijn door het Rotterdams Centrum voor Theater (www.rcth.nl)

Een individuele theaterreis met 61 spelers die monologen van 35 bekende en onbekende Rotterdamse schrijvers spelen op onbekende plekken achter de gevels van de Binnenweg. Lopend langs diverse locaties, hoor en zie je, de binnenwereld van diverse Rotterdammers. Productie: rotterdams centrum voor theater, eindregie: Paul Röttger. Zaterdag 11 juni - Zondag 3 juli 2005

Info link op rijnmond.nl

MONOLOOG

Goedenavond, leuk dat u langskomt.
Misschien kom ik u bekend voor, ik weet het niet.
Wat u voor u ziet is een heer, ja, dat ben ik, een heer, zeker, maar er is zoveel wat u niet ziet.
Ik ben ook geschiedenis - dat klinkt pretentieus misschien, maar zo bedoel ik het niet.
U bent ook geschiedenis.
We zijn verhalen, allemaal, en dus ben ik ook een verhaal, of eigenlijk een hele rij verhalen.
Ik vertel u één verhaal.
U moet zich mij even voorstellen in een jurk, een eenvoudige zwarte jurk, zoals Juliette Greco ze droeg.
Of als u die niet kent, Edith Piaff.
Niet dat u zich een Franse zangeres moet voorstellen - u moet zich MIJ voorstellen, maar dan in een jurk.
Iedereen ziet dat er een man in zit, dat was toen juist de grap; niet dat vrouwen belachelijk gemaakt werden, maar dat de man werd gerelativeerd; zo zagen wij dat toen.
Wij, dat waren de Rooie Flikkers.
En toen, dat was de tweede helft van de jaren zeventig.
Er gebeurde veel toen! De Rooie Flikkers kwamen in het nieuws door een straatoptreden in Nijmegen.
Ze kregen een proces wegens schennis van de openbare eerbaarheid,
een wetsartikel dat vrijwel nooit meer werd gebruikt.
Toen ze voor de rechter kwamen, verschenen ze allemaal in jurk.
Fantastisch vond ik dat, echt schitterend.
Daar wil ik bij horen!

In 1977 waren we twee weken op kamp in Frankrijk; uit Zweden, Engeland, Nederland, België, Duitsland, Spanje en Frankrijk zelf natuurlijk.
Veertig, vijftig jongemannen bij elkaar, we organiseerden discussies en maakten theater.
Alles ging over lijfelijkheid en lust.
We beschilderden elkaar, we kleedden elkaar uit en aan, we betastten elkaar en we bevredigden elkaar.
Het was heel lief allemaal, de Zweedse jongens dansten naakt om de meiboom, zoals ze dat thuis gewend waren.
Ik ontdekte Willempje, een elegante, fijngebouwde jongen. Met een beetje make-up en een jurkje aan was hij een perfecte vrouw.
Het zinderde en we hadden het gevoel dat we een nieuwe wereld waren.

Daar werd Hermien Katendrecht geboren.
Op de bonte avond trad ze voor het eerst op.
Ze zong het drietalige C'est toi.
Dat had ik daar geschreven en er veel gevoel in gelegd.
Met een pruik op en flink opgemaakt wàs ik Hermien, vertolkster van het betere levenslied.
Omdat het onmiddellijk succes had ben ik doorgegaan.
Dat duurde een aantal onbezorgde jaren.
Met pianist Ben en acoordeonist Hans bezochten we festivals in Antwerpen en Hamburg, feesten in Den Bosch, Roermond en Amsterdam.
Veel Roze Zaterdagen hebben we ze laten lachen en ontroerd.
Soms begonnen ze zelf om Barcelona te roepen, het populairste nummer, waarvan het refrein werd meegezongen.

Halverwege de jaren tachtig was het afgelopen.
Ik werd nog wel gevraagd, maar ik wilde niet meer.
We hadden al een paar vrienden verloren aan AIDS en daar zou het niet bij blijven.
Ik had liederen over van alles, liefde, eenzaamheid, barbezoek, ouderdom, homohaat, hartstocht, maar niet over AIDS.
Ik zou pas kunnen optreden, vond ik, als ik zou zingen over die nieuwe dood,
maar daar ben ik nooit aan toegekomen.
Het zou nieuwe moed hebben gevraagd, een nieuwe zin, en die had ik niet.
De hoogtijdagen van het flikkerleven waren sowieso voorbij.
Dat rebelse, dat ontregelende, dat vrolijke en aanstekelijke, het had gewerkt,
maar omdat het gewerkt had was het ook uitgeput.
Het hoeft niet herhaald te worden.

Klink ik oud?
Oud worden is niet iets wat homo's graag doen.
Toch valt ook daar iets op te verzinnen.
Ergens in die tijd werd de Roze Rimpel opgericht, voor homosuele bejaarden.
Ik heb er een lied op gemaakt, luister :

[De oude nicht]
De oude nicht is oud en nicht
Dat maakt het leven minder licht
Dan als hij jong en mooi zou zijn
Of hetero, een vent zou zijn

Hij heeft wat nephaar op zijn kop
Nog daaglijks blosjes rouge op
De broeken strak, het hemd satijn
Vaak nagellak, de schoentjes klein

Dus ziet gelijk elk weldenkend mens
Die's niet normaal, dat is geen vent
Zodat geen hoofd van een tehuis
Nog gelooft die hoort hier zeker thuis

De oude nicht is niet gezwicht
Is niet beleerd, gefatsoeneerd
Hij zit weldegelijk in zo'n huis
Maar is gevierd en zichtbaar thuis
Want heel dat huis dat is frivool
Er is geen hoofd, god zij geloofd
Men eet er geflambeerde peertjes
In heel tegekke nichtenkleertjes
Men pakt zijn buurman ferm in 't kruis
En giechelt schel in dat tehuis

Het jong en manlijk personeel
Is op die toestand ingespeeld
Het neemt de oudjes mee in 't bos
En maakt er teder broeken los
En vindt het prettig te rieleksen
Met de bejaarde derde sekse
En dringt zo'n oudje zich wat op
Dan zegt het niet: hé donder op,
Maar kietelt even in de zij
Of maakt een uurtje voor hem vrij
Men leest er alle publicaties
En gat per bus naar demonstraties
Men zwemt er naakt in het basin
En heeft er schijt aan het gezin.

De oude nicht is oud en nicht
En heeft goddank geen last van jicht
Is heel ontspannen als hij praat
Met andere mannen over zijn prostaat

Nog een keer wil hij naar Mykonos mee
Zijn hondje noemt hij Tante Gré
Gaat in discussie met de melkboer
En valt nog steeds op diens jongere broer

Hij is nog voor een film gevraagd
Hij moet nog even blijven leven
In dat tehuis, in dat tehuis,
In dat tehuis, in dat tehuis

Dankuwel.