Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 Ongewenste intimiteiten
30 mei 2011

Sinds de eerste onthullingen door WikiLeaks is een interessante discussie ontstaan over de agenda van de onthuller. De voorlopige uitkomst is dat Julian Assange door het inschakelen van gerenommeerde media ruim baan wil maken voor serieuze onderzoeksjournalistiek. Toch blijkt hij ook een eigen idee te hebben van wat het publiceren waard is. In een gesprek voor TED zegt hij dat het hem gaat om de vraag "wat voor informatie is belangrijk, wat voor informatie kan hervormingen bewerkstelligen?". Wat bijdraagt aan 'hervorming' is dus het publiceren waard. Op de vraag van de interviewer welke dingen niet openbaar gemaakt moeten worden zegt hij dat "bijvoorbeeld persoonlijke medische gegevens" rechtmatig geheim zijn. Wat er intussen aan feiten en meningen uit vertrouwelijke bronnen gepubliceerd is lijkt niet allemaal een antwoord op de centrale vraag van de WikiLeaks-hoofdman. Informatie over de kwaliteit van diplomatieke maaltijden en meningen over mentaliteit en gedrag van staatshoofden zijn voor liefhebbers van pikanterieën boeiend genoeg, maar aan welke hervormingen zal dit bijdragen?

Macht
De discussie rond WikiLeaks betreft ook de kwestie held of boef. Voor diegenen die in Assange een held zien, staat vast dat hij met zijn onthullingen aan de goede kant staat. Hij onthult namelijk wat machthebbers verborgen houden. En als machthebbers iets verborgen houden, dan betekent dit dat ze iets te verbergen hebben. In deze logica is het vertrouwelijk behandelen van informatie per se fout, in ieder geval door instanties met macht.
Voor hen die in Assange een boef zien volstaat de formele redenering dat het om gestolen informatie gaat en dat Wikileaks zich dus aan heling schuldig maakt. Hillary Clinton, Amerikaans minister van buitenlandse zaken, voegde daar nog aan toe dat door de onthullingen vitale Amerikaanse belangen in gevaar werden gebracht, een argument dat bij de tegenpartij niets weegt.
Op het dilemma 'held of boef' valt natuurlijk te reageren met de historische kennis dat wat voor de één een vrijheidsstrijder is voor de ander een terrorist heet. Zo kan Julian Assange beide zijn al naargelang het standpunt van de beschouwer. Een derde mogelijkheid is neutraliteit. Wanneer zowel Time als Le Monde Julian Assange tot Man van het Jaar 2010 uitroepen, doen ze dat omdat hij een belangrijke doorbraak teweeg brengt, bijna zoiets als de uitvinding van atoomenergie of televisie.

Openheid
Het sleutelbegrip in de discussie is openheid. In de informatiewereld heeft dit begrip, dat van zichzelf neutraal is, beslist een positieve connotatie gekregen, ongeveer als 'wetenschap'. Hoewel bijna iedereen beseft dat wetenschap zowel goede als slechte kanten heeft, vindt ook bijna iedereen dat het voortschrijden van de wetenschap een goede zaak is. Alle wetenschap draagt de belofte van vooruitgang in zich. Zo ook openheid, zegt een WikiLeaks-verdediger: "zo wordt de internationale politiek eindelijk weer transparant..." Transparantie, openheid, ze dienen de persvrijheid en ze zouden leiden tot versterking van het democratische vertoog door het uitdagen van machtige instituties.

Opvallend is dat veel voorstanders van een dergelijke 'uitdagende' benadering een vergelijkbare redenering gebruiken als de dragers van die instituties: wie niets te verbergen heeft, heeft ook niets te vrezen. En de suggestie is dezelfde: wie zich tegen transparantie verzet heeft heimelijke bedoelingen of een bedenkelijke praktijk. Zo wordt op voorhand elke vorm van openheid gelegitimeerd. De gedachte dat openheid reële belangen kan schaden wordt terzijde gesteld vanuit de idee dat informatie neutraal is en algemeen beschikbaar moet zijn, of dat een door achterhouden van informatie verkregen voorstelling van de werkelijkheid met recht wordt ontmaskerd. Hiermee is gezegd dat absolute transparantie, dus de toestand waarin iedereen alles te weten kan komen, een ideaal is.

We kunnen ons afvragen waarom Assange een voorbehoud maakt bij iets als persoonlijke medische gegevens. Dat zijn ook feiten die niemand hoeft te verbergen en die voor anderen toegankelijk zouden moeten zijn. Bij publieke personen wordt daarmee al langer onbekommerd omgesprongen. Zelfs een minimale vleeswoekering aan de neus van George W. Bush werd publiek gemaakt nog voor ze aanschouwelijk was. De gezondheid van het staatshoofd is immers een publiek belang.

Zelfonthulling
Het valt geenszins mee om vast te stellen waar de grens ligt tussen privé en openbaar. Het lijkt er op dat deze tegenwoordig eerder vanuit de privésfeer wordt getrokken dan vanuit de openbare sfeer. Door de overheid wordt de grens verschoven om reden van 'veiligheid', een door veel burgers voor plausibel gehouden argument, maar door juristen en politici om privacyredenen gewantrouwd. Door burgers wordt de grens verschoven om reden van zelfvertoon, zelfprofilering en - wie weet - contact. Ze kunnen zich in een tussenwereld bewegen met de schijngestalte van een profiel dat is samengesteld uit echte en verzonnen elementen. Over de anderen die zich daar ook bewegen en van hun profiel kennisnemen hebben ze echter geen controle. Daardoor kunnen vitale gegevens soms op ongewenste plekken belanden, bijvoorbeeld bij sollicitaties.
Paradoxaal is de situatie waarin burgers zich enerzijds verzetten tegen bijvoorbeeld het opslaan van biometrische gegevens door de overheid en anderzijds hun hele hebben en houden via sociale media op het net kieperen. Men zou verwachten dat dit niet dezelfde burgers zijn. Toch is het denkbaar dat het wel om dezelfde burgers gaat, die deze paradox overstijgen met het argument dat ze in het laatste geval zelf beslissen wat ze willen prijsgeven. Want dat lijkt de kunst te zijn: met privéfeiten publieke ruimte in te nemen. En er tegelijk de regie over houden! Bij nader inzien blijkt veel openheid goed geregisseerde transparantie. Niet alleen publieke personen, maar ook andere bloggers, facebookers en twitteraars doen aan 'zelfspin'. Je maakt je eigen publiek door jezelf publiek te maken.

Intimiteitsideologie
De argumentatie voor openheid lijkt ontleend te zijn aan de waarden die de openbaarheid dragen. De transparantie van onze samenleving zou er immers aan bijdragen dat burgers overal toegang toe hebben en dus ook invloed en zeggenschap. Het openbare leven is toch gebaat bij de kenbaarheid van het doen en laten van machthebbers en wat hen beweegt; bij alom toegankelijke informatie waarvan iedere burger zelf het belang mag bepalen? Dat hier een dikke adder onder het gras zit, heeft Richard Sennett uitvoerig betoogd in The Fall of Public Man (1976). Die adder heet intimiteit. Volgens Sennett lijden wij onder een intimiteitsideologie die zegt dat "alle sociale relaties, van welke aard ook, echt, geloofwaardig en authentiek zijn in de mate waarin ze de innerlijke psychologische overwegingen van ieder mens dichter naderen". Deze ideologie, zegt hij, zet politieke categorieën om in psychologische. Hij ziet deze verandering optreden in de laatste eeuw. Soms treedt ze binnen één generatie aan het daglicht, zoals opviel bij het overlijden van prinses Diana. Van de leden van het Britse koninklijk huis werd opeens geëist dat ze hun gevoelens toonden - van die arme Windsors die een leven lang hadden geleerd nooit te tonen wat ze dachten, meenden, voelden, omdat dit niet bij publieke, laat staan koninklijke personen past. Ze hadden niet tijdig begrepen dat het openbare leven zo ingrijpend veranderd is dat het publiek juist van publieke personen zichtbare emoties verwacht. Achter deze verwachting zit volgens Sennett de vrees voor het 'onpersoonlijke' dat wordt gelijkgesteld met leegte.

Zichtbare echtheid
Terecht signaleert Sennett de ondermijning van de publieke sfeer door de neiging tot psychologisering. In het willen onthullen van wat mensen 'eigenlijk' beweegt, zit een diep ongeloof in de werkelijkheid van maatschappelijke rollen. Het is aldus mensen niet meer vergund om simpelweg een functie te vervullen, een ambt te bekleden, een taak te volbrengen zonder daarbij iets te voelen, van zichzelf te maken, te ervaren of te bedoelen. Het lijkt niet eens meer mogelijk iets te doen eenvoudig omdat het moet. Een rol is niet 'echt'. De tendens lijkt te zijn dat het vervullen van een rol ten koste moet gaan van de persoonlijkheid, dat met andere woorden men denkt dat het spelen van een maatschappelijke rol per se afdoet aan je authenticiteit. Het kan er geen deel meer van zijn, laat staan een vervulling of zelfs versterking.
Dit denkbeeld zou, als het rigoureus werd doorgezet, alle cultuur vernietigen. Het is immers bij de gratie van de toegang tot verschillende rollen, met hun verschillende eigen vormvereisten, dat mensen hun maatschappelijke omgeving en hun relaties kunnen vormgeven. Het is ook in die rollen dat ze - maatschappelijke en dus persoonlijke! - betekenis kunnen realiseren en ervaren. Daarom verdient deze publieke kant van de persoon, haar burgerschap, haar beschaving, haar mogelijkheid een politiek wezen te zijn, alle bescherming tegen ongewenste intimiteiten. Even zeker als veel van onze gevoeligheid in onze huid zit, zit veel van onze menselijkheid in onze cultuur.

Is er nog iets heilig?

Moet de persoonlijke levenssfeer wijken voor veiligheid, dan is er een aanwijsbaar publiek belang. In de alom voelbare aandrift tot onthullen zit zeker iets waarvan het publieke belang niet aan te wijzen valt maar er eerder mee in strijd is. Of mensen nu via Facebook of Twitter zichzelf blootgeven, dan wel via Youtube of GeenStijl aan de openbaarheid worden blootgesteld, maakt hooguit in termen van regie enig verschil. Het gaat in beide om een poging, hoopvol of wanhopig, om te laten zien 'wie men eigenlijk is'. Dat wat human interest wordt genoemd maar juist niet met 'belangstelling voor de mens' moet worden vertaald, die nieuwsgierigheid naar 'de mens achter de mens', die op 'onthulling' georiënteerde attitude, daarover hebben we het hier. En die is niet op zoek naar wat mensen tot mens maakt. Ze is veeleer op zoek naar zijn kwetsbaarheid, naar de zwakke plek waar hij of zij geraakt kan worden; een poging om het 'wie' van de mens te betrappen. Een dergelijke poging kan hardvochtig uitpakken, juist omdat wij geen van allen kunnen zeggen - van onszelf noch van een ander - wie wij zijn. Noch de opsomming van onze eigenschappen, noch de inkijk in onze hobby's en muziekvoorkeuren, noch een verslag van onze werkzaamheden, noch ons naakte lichaam voor de webcam, noch het 'alles onthullende interview' zegt wie wij zijn. De ziel - want daarover hebben we het hier - zal men niet betrappen, maar al zoekende en wroetende kan men wel op haar trappen. Dan kermt ze.
Er is dus een wezenlijk onderscheid tussen wat vanouds democratische controle heet en wat zich richt op de vervulling van politieke rollen door publieke personen, en de hedendaagse wens tot kennis van de personen ontdaan van hun rol. In het eerste geval blijft de publieke persoon publiek. In het tweede geval worden publieke personen tot privépersonen en zelfs tot quasibekenden gemaakt. Tegelijkertijd gebeurt buiten de politieke sfeer het spiegelbeeldige, dat namelijk privépersonen zich tot publieke persoon maken door zich als privépersoon kenbaar te presenteren.
Is er nog iets heilig? Ja, dat is het anders-zijn van de ander, dat in zijn onkenbaarheid gegeven is. In deze zin zijn wij inderdaad naar Zijn beeld geschapen - naar het beeld dus van God die zich niet in een beeld laat vangen. Dit anders-zijn is niet iets sacraals dat met taboes omgeven is. Het is heilig omdat het uit zichzelf afstand schept, omdat het niet toe-eigenbaar, maar onvervreemdbaar is. Deze zachte maar hardnekkige kern behoort tot onze menselijkheid en ligt aan de basis van het onderscheid tussen privé en openbaar. In het privédomein is de ander de intieme vreemde die men met aandacht zowel nadert als ontziet. En in het openbare domein is de ander degene tot wie men zoveel afstand bewaart als nodig is voor de ruimte die zijn openbare rol vergt. En in beide gevallen dient het respect de kwaliteit van de relatie. Koste wat kost willen weten wie mensen zijn blaast deze kwaliteit op.
Wie hier een taboe ziet, verwart mensen met zaken. Wie zijn lust tot alles willen weten uitstrekt tot het wie van mensen verwart begrijpen met grijpen, houdt openheid voor eerlijkheid, maar barmhartigheid voor bangelijkheid, ziet ontzag aan voor bijgeloof en respect voor een vorm van intimidatie. Een dergelijke transparantiezucht reduceert mensen tot object van observatie. Dit legt de bijl aan de wortel van ons sociaal contract dat ons zowel een eigen persoonlijke ruimte gunt als een gedeelde ruimte die vrij is van dwang.
De WikiLeaks-affaire is een interessant leerstuk. Wanneer de organisatie bijdraagt aan een transparantere overheid en dus aan meer mogelijke democratische controle, dan zou zij zelf in dit effect ook de criteria vinden voor wat ze wil onthullen. Feitelijk gaat ze ver over de grens van dat criterium heen en onthult zo een onderliggende ideologie die zichzelf geen grens meer kan stellen. Transparantie is immers geen begrip dat ooit voltooiing vindt. Het kan alleen maar stuiten op iets wat uiteindelijk onkenbaar is.

Herman Meijer
Dit artikel is gescheven voor het blad 'gOd' dat echter pas volgend jaar voor het eerst zal verschijnen.