Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Democratie als cultus (boekbespreking)
19 augustus 2011
Onder een groot deel van de politicologen is het allang gebruikelijk om het bestaan van parlementaire democratieën als een historisch onontkoombaar en voldongen feit aan te nemen. In zijn boek besteedt Terpstra aan deze stroming de nodige aandacht, maar zijn opvatting is het zeker niet. Hem gaat het er juist om zich rekenschap te geven van de niet altijd zekere basis waarop de ons bekende democratieën berusten. Daarvoor bewandelt hij een weg die zeker niet algemeen is, die van een kritische politieke theologie.
Alle democratieën die we kennen zijn voorafgegaan door monarchieën. Ze zijn er meestal ook uit 'voortgekomen.' Het afzetten (bijvoorbeeld Frankrijk 1789) of verlaten (bijvoorbeeld de Nederlanden 1581) van de monarch betekende dat zijn regeermacht op anderen overging.
Zijn soevereiniteit die hij bezat 'bij de gratie Gods' werd nu de soevereiniteit van het volk.
In deze overgang zit een paradox die in alle denkbare facetten door Marin Terpstra wordt beschouwd. Deze beschouwingen zijn ingebed in uitvoerige filosofische analyses van politieke theologie. Dat wil zeggen dat over zin en onzin, mogelijkheid en onmogelijkheid van de verdwenen 'gratie Gods' wordt nagedacht. Je zou ook kunnen zeggen: over de vraag of een politiek bestel zonder een verticale dimensie kan bestaan. Deze vraag ligt voor de hand wanneer je de paradox doordenkt, dat wat eerst bij één persoon lag nu bij velen ligt - de soevereiniteit - terwijl tegelijkertijd die velen niet zonder meer zichzelf regeren, maar door overdracht zich laten regeren. Kan dit bestel dan duurzaam gelegitimeerd zijn doordat die velen het als uiting van 'de volkswil' erkennen of breekt het vroeger of later kapot op de verscheidenheid en individuele soevereiniteit van de velen omdat zogezegd iedereen koning geworden is ? Of is er een weg waarlangs de velen het geheel als van een hogere orde kunnen erkennen dan een volkswil die slechts de uiting van willekeurige meerderheden is? Aan één antwoord op deze laatste vraag ontleent het boek zijn titel: democratie als cultus.
Terpstra pleit ervoor om de democratie gestalte te geven. "Een begrip van de democratie kan ook positief verankerd zijn in de belichaming van democratische symbolen in instellingen en praktijken: de cultus van de democratie." [pg. 45] Dit pleidooi voert hij indirect via de oppositie van 'Roomse' en 'protestantse' principes. De eerste leiden tot vereniging in en onderschikking aan een betekenisvol verband. De tweede leiden (met als extreem voorbeeld Lars von Triers film Dogville) tot verzamelingen van eenlingen wier grootste zorg is anderen niets verschuldigd te zijn. We zouden voorbij de 'antiroomse' weerstanden moeten. We zouden dus, als ik Terpstra goed begrijp, moeten aanvaarden dat een democratisch bestel niet zonder elementen van 'eredienst' kan. Dat het niet alleen zin heeft, maar ook noodzakelijk is om bijzondere momenten te hebben waarop de gegeven grondslag van gezamenlijkheid wordt gevierd. Een tweede antwoord op de vraag geeft het boek bij benadering - of, beter gezegd, benaderingen - aan de hand van onder meer Carl Schmitt, Leo Strauss en Spinoza. Deze benaderingen hebben allemaal te maken met het moderne gegeven van de scheiding van openbaar en privé - of, anders gezegd, van de maatschappij en het zelf - en met wat daarboven uitgaat. De christelijke godsdienst speelt in deze kwestie volgens Terpstra een cruciale rol doordat hij niet alleen het innerlijke leven als een zelfstandige grootheid in het leven heeft geroepen, maar ook doordat hij zich steeds verder heeft teruggetrokken uit de bemoeienis met het openbare leven en dus met de grondslag van de staat. Er is geen kerkelijk spreken meer dat de staat op zijn reden van bestaan aanspreekt, noch de burgers op hun burgerschap. En evenmin zijn er nog godsdienstige rituelen die politieke momenten op hun eigen manier omlijsten of verbijzonderen. Tegelijkertijd weet die godsdienst ook van 'wat daarboven uitgaat': transcendentie, waaraan behoefte is.
Terpstra's benaderingen leiden niet tot een eenduidig 'dit heeft de democratie nodig om gered te worden'. Ze brengen wel scherp in beeld welke dilemma's er zijn tussen het fundamentele recht op individuele willekeur en de noodzaak van maatschappelijke en politieke samenhang. Dat hier een premoderne of totalitaire 'oplossing' moet worden afgewezen is net zo duidelijk als dito het anarchistische 'zonder de staat komt het goed'. Even duidelijk is het problematische karakter van het hedendaagse subjectivisme waarmee mensen zichzelf in staat stellen hun burgerschap te ontkennen. Interessant vind ik dat Terpstra, van de drie politieke filosofen, nog het meest lijkt op te hebben met de zeventiende-eeuwse Spinoza (op wie hij promoveerde). Dat zit 'm daarin dat Spinoza bij zijn principiële keuze voor de democratie een zin voor redelijkheid aan de dag legt die ook de imaginatio verdisconteert. En dat wil zeggen dat voor Spinoza diversiteit tot de menselijke en dus politieke realiteit behoort en dat politiek gezag alleen op erkenning van dit feit kan berusten. Bij Spinoza staat dit alles onder het gunstige voorteken dat politieke macht uitdrukking is "van een verlangen naar vrede, orde, zekerheid en ontplooiingsmogelijkheden." [pg. 233]
Het sterke van het boek is dat het niet alleen wijst op de gevaren van politieke vormeloosheid en van crisis in de legitimatie van de democratie, maar dat het dit doet door buiten de zelfdefiniëring van 'de politiek' te treden. Waar deelnemers aan het politieke bedrijf, politici vaak net zozeer als ambtenaren, elk falen of slagen binnen de grenzen van het technisch mogelijke plegen te beschouwen, redeneert Terpstra vanuit de historische en maatschappelijke grondslag waarop het bedrijf berust. Het gaat hier dus niet om een kritische zelfbeschouwing van het politieke bedrijf, maar om iets wat veel 'politieker' is: dus om de kwestie van het waarom, het hoe en het waartoe van de politieke dimensie van ons collectieve bestaan. De schijnbare omweg van de politieke theologie werkt hier bijzonder effectief.
Herman Meijer, boekbespreking voor het blad RADIX
Marin Terpstra: Democratie als cultus - Over politiek en religie, Amsterdam: Boom 2011, 284 pagina's, ISBN 9789461051547 [link]