Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Lief en Leed (1) - gesproken column -
22 februari 2016
Lief&Leedcultuur in Opzoomerstraten is een campagne onder de hoed van 'Opzoomer Mee'.
Deze column is geschreven vanwege samenwerking van Opzoomer Mee, het welzijnswerk en zorginstellingen in Rotterdam.
Wie iets organiseert heeft van tevoren iets in zijn hoofd.
Hij of zij heeft een bepaalde oriëntatie, een manier van kijken, een vorm van betekenisgeving, zoals zij of hij dat gewend is.
Iemand kan uitgaan van zichzelf - de moderne oriëntatie, die past bij een individualistische samenleving. Wat voor mij goed voelt, dat is goed. Een zelfreferentiële oriëntatie.
Iemand kan uitgaan van de doelen van zijn organisatie, een programma gebaseerd op normen en meetbare doelstellingen, missie en visie; een rationele oriëntatie.
Iemand kan uitgaan van de meningen en oordelen van zijn of haar gemeenschap, van de sociale groep met wie zij omgaat. Hun ja of nee is haar ja of nee. Hun waarom is zijn of haar waarom. Een sociale oriëntatie.
Iemand kan uitgaan van de gehele omgeving die hij aantreft. Wat daar speelt, voelbaar en tastbaar is, is leidend. Er is geen ik, geen afgesproken verband, geen gemeenschap die de waarneming bepaalt. Het is een open oriëntatie.Voor wat je doet maakt het veel uit hoe je erin staat. Of je A primair van jezelf uitgaat; of B primair van de doelen van je werkgever; of C primair van de groep die jou op de vingers kijkt; of D primair van de omgeving waarin je wat wil organiseren .
Neem een straat.
Zit je in A, dan zal je hoe dan ook de bewoners met jezelf vergelijken. Zou jij zo willen wonen? Hoe zou je dat doen als je hier woonde? Lijkt het je wat, of maar niks? En als je iets wil organiseren, bij wie zou je beginnen? Iemand met wie je een klik hebt!
Zit je in B, dan heb je al een doelstelling; bijvoorbeeld: de bewoners moeten naar elkaar omzien. Zou dat hier het geval zijn? Hoe ga ik dat meten? Vervolgens moet ik een proces op gang brengen, hoe ga ik dat doen? Daar zijn richtlijnen voor, eens even kijken.
Zit je in C, dan zal je gauw weten wie er van jouw soort zijn. Zoek je ze niet zelf op, dan weten ze jou wel te vinden. Grote kans dat hier je eerste contact zit en je eerste gesprek over de straat.
Zit je in D, dan neem je de tijd. Je enige vraag is: wat is dit voor straat. En je zet al je zintuigen open. Je kijkt en luistert, proeft en ruikt. Je spreekt aan en laat je aanspreken. Je schort je oordeel op zolang je kunt.
Nou wil het geval dat we het hier over straten gaan hebben.
Mij lijkt het goed om twee van de vier oriëntaties te vergeten. Om te beginnen A, van jezelf uitgaan. Hoe hedendaags ook, daar hebben we vandaag niks aan.
En C, uitgaan van de gemeenschap waar je bij hoort, of het nu de Koerdische alevieten zijn of de facebookgroep waar al je vrienden zitten, dat lijkt me vandaag evenmin relevant.
Resteren B, de rationele oriëntatie, en D, de open oriëntatie.
B wordt ons aangereikt door ons werkverband, de organisatie waar we deel van zijn, de opleiding die we gehad hebben, onze werkgever. In het slechtste geval heeft die ons opgezadeld met targets - omdat we bedrijfsmatig moeten werken. 'Rationeel' betekent dan: zoveel mogelijk productie in zo min mogelijk tijd.
Voor D, de open oriëntatie, moeten we ruimte maken in ons hoofd en in ons werkschema. Wat er altijd voor pleit is dit: dat we simpelweg niet van tevoren weten naar wat voor straat we kijken, wie er wonen en wat ze met elkaar te maken hebben. En dat elk voorgegeven frame dingen uitsluit, die wel tot de werkelijkheid behoren.
Daarom eindig ik met een voorbeeld van Wim van Dinten, de filosoof en organisatiekundige, van wie ik de vier oriëntaties heb geleerd, inclusief hun belang voor organiseren.
Ooit werd hij uitgenodigd bij een gezelschap van Provinciale Waterstaat in Noord-Nederland. Men vroeg zijn hulp bij het rationaliseren van het brugwachtersysteem. Hoeveel bruggen zou één brugwachter op afstand kunnen bedienen?
Hij vroeg het gezelschap: wat doet volgens u een brugwachter?
Nou - die kijkt of er een schip aankomt; hij kijkt of er verkeer aankomt; dan zet hij de rode lichten aan; staat het wegverkeer stil, dan laat hij de bomen zakken, opent de brug. Is het schip voorbij, de omgekeerde volgorde. Dat is het wel zo'n beetje.
Goed, zegt Van Dinten. Kunnen jullie je voorstellen dat de brugwachter de meeste passanten kent?
Ja, zeggen zij, zeker als hij er al langer werkt.
En kunnen jullie je voorstellen dat hij iemand mist, die op een dag niet verschijnt?
Ja, natuurlijk.
En is het denkbaar dat hij navraag doet wat er aan de hand is?
Ja, dat ook.
En dat hij optreedt en de politie of de ambulance waarschuwt als er iemand bij de brug een ongeluk krijgt?
Ja, dat zeker!
Goed, zegt Van Dinten, zou je de brugwachter dus ook kunnen voorstellen als de beheerder van een locatie? En zou je als dat zo is, wellicht anders denken over de reductie van het aantal brugwachters?
Ja, als u het zo stelt ....
Dit voorbeeld is interessant omdat het laat zien wat Van Dinten onder een open oriëntatie verstaat.
Het is ook interessant vanwege de brugwachter, wiens werk hier verschijnt als een vorm van presentie.
Herman Meijer