Leve de grote stad
« Voorgaand artikel |
Overzicht
| Volgend artikel »
Het verging hun als de dinosaurussen
16 januari 1994
Mijn eerste reactie is: daar geloof ik geen klap van. Want wat had het reëel bestaande socialisme (hierna te noemen rebesoc) met vooruitgang te maken (a)? En hoezo was het object van geloof (b)? En waaruit blijkt dan een diepe crisis, bij wie (c)?
Ik loop deze drie vragen na. Dan zal blijken dat ik naast een eerste nog een tweede reactie heb.
(a) Het rebesoc had geen ander idee van vooruitgang dan het reëel bestaande kapitalisme (rebekap), noch een andere maatstaf. De vooruitgang was het produkt van en te meten aan de ontwikkeling van de produktiekrachten. Vele jaren van coëxistentie gaven vooral een wedloop te zien in technologische ontwikkeling. Dat in deze wedloop rebesoc nogal wat trekjes van rebekap overnam is begrijpelijk. Het leidde zelfs tot de convergentietheorie. Opmerkelijk is dat Gorbatsjow, die ook zelf een geactualiseerde versie van de convergentietheorie te berde bracht, de noodzaak van glasnost beargumenteerde vanuit de behoeften van het computertijdperk. Er wàs veel convergentie en dat had er sinds Stalin ook altijd in gezeten.
Tot de ontwikkeling van de produktiekrachten behoort ook de ontwikkeling van de arbeidskracht, concreet de scholingsgraad van de werkende mensen. In dit opzicht heeft rebesoc grote vooruitgang gerealiseerd en onderscheiden de landen van het voormalige oostblok zich tot op heden gunstig van ontwikkelingslanden.
(b) Toch is deze vooruitgang, hoe reëel ook, niet geschikt als voedsel voor een echt vooruitgangsgeloof.
Feit is dat voor enkelen en later voor velen en weer later voor enkelen in Westen en Zuiden rebesoc en Sovjetstaat object van geloof waren, zoals Israël dat is voor sommige christenen: een plaats waar het heil woning maakt. Feit is ook, in het geval van rebesoc althans, dat dit geloof zich ook voedde met berichten over technologische prestaties; maar daarmee is het niet gedaan. De voorwaarde waaronder rebesoc object van een echt vooruitgangsgeloof kon zijn, was dat men zijn bestaan begreep in de termen waarin het zichzelf verstond: als een hogere vorm van maatschappelijke organisatie, waar vooruitgang werd geboekt zonder uitbuiting en maatschappelijke gelijkheid grondslag en richtsnoer was. Men moest zichzelf als het ware terugvinden in de glimlach waarmee sociaal-realistisch geschilderde sovjetarbeiders en -boerinnen de vooruitgang aanschouwelijk maken. Ziet, het kan en is daar!
Na de onthullingen over de verschrikkingen van de Stalintijd kon men dit geloof niet ongewijzigd behouden, tenzij men ook het cynisme van de stalinistische geschiedbeschouwing deelachtig was geworden: alles heeft zijn prijs, ook de vooruitgang.
(c) Brengt de val van rebesoc, hoewel dit niet meer ongewijzigd object van vooruitgangsgeloof kon zijn, toch een diepe crisis teweeg?
Bij bevrijdingsbewegingen in ontwikkelingslanden, en ook bij staatspartijen die daaruit zijn voortgekomen, is zo'n crisis zeker opgetreden. Dit had niet in de laatste plaats te maken met het wegvallen van materiële steun. Maar ook bij links in West-Europa is ten minste enige verwarring zichtbaar en als we vaststellen dat het woord "socialisme" in het publieke debat vrijwel onbruikbaar is geworden, mogen we ook wel van een crisis spreken. Toch is deze crisis wat mij betreft niet het "échec van het vooruitgangsgeloof".
De gedachte dat de mensheid zich door vermeerdering van kennis en inzicht en verbetering van haar sociale organisatie tot steeds hogere trappen van beschaving zou ontwikkelen en op deze weg uitbuiting en geweld stapsgewijs zou uitbannen, deze klassieke vorm van het vooruitgangsgeloof is allang stuk, al ver voor de val van rebesoc. Iedereen die in ernst de ontwikkeling van het nazi-regiem in een van Europa's hoogst ontwikkelde staten heeft gezien, kan zo'n eenvoudig geloof niet meer hebben. En iemand die in zijn hoofd daar als het ware een socialistische parallelgeschiedenis tegenover wil stellen, waarin die vooruitgang dan wel present zou zijn, wordt door de Stalinterreur uit de droom geholpen.
Het is voor mij sowieso de vraag of de mensheid van de geschiedenis leert. Het is een feit dat sommige mensen van de geschiedenis leren. Het is evenzeer een feit dat anderen hoegenaamd niet van de geschiedenis leren, of de verkeerde dingen. Het is ook de vraag of de geschiedenis wel lessen heeft voor mensen die daar geen belang in stellen. Het is echter moeilijk voorstelbaar dat er zoiets als vooruitgang in beschaving kan bestaan zonder dat men van de geschiedenis leert.
Het enige interessante aan rebesoc was, dat het een andere ordening van de maatschappij was dan de kapitalistische. Zelfs al had die ordening niet veel aantrekkelijks, we konden in ieder geval een plaats aanwijzen waar de dingen niet kapitalistisch georganiseerd waren, waar andere mogelijkheden benut werden en waarvan je kon hopen dat er door politieke demokratisering zelfs iets aantrekkelijks kon ontstaan. Rebesoc had dus hooguit het karakter van een niet-ingeloste belofte, maar kon met enige goede wil als object van vooruitgangshoop dienen. Ergens werd het kapitalisme weersproken door een andere, zij het niet erg wervende, gestalte.
De val van rebesoc stelt ons voor een dubbele taak: te overdenken wat deze val over het reëel bestaande socialisme zelf onthult én veranderingsparolen te bedenken die niet gestoord worden door een verkeerd gevallen maatschappijconcept.
Wat posthuum opvalt aan rebesoc is het imperialistische karakter van het oosteuropese statenverband. Het is al te evident hoe vergaand de maatschappelijke orde in de satellieten afhankelijk was van de relatie met de Sovjet-Unie. Een "eigen" socialistische weg schijnt er nauwelijks te zijn geweest, door een situatie van gedicteerde interdependentie.
En wat in de tweede plaats opvalt is hoe weinig ontwikkeld en hoe smal de socialistische massabasis was en is. Dat nu allerwegen in Oost-Europa met het badwater ook het kind wordt weggeworpen is daarvan een geestdriftig bewijs. Weinig landen tellen zoveel enthousiaste Pinochet-adepten als Tsjechië.
Wat in de derde plaats opvalt is de enorme mate van verkalking waar veel instituties in Oost-Europa aan waren gaan lijden.
En in de vierde plaats valt op hoe fnuikend de combinatie van een verzorgende staat en een gebrek aan demokratisch burgerschap uitwerkt op het gevoel van eigenwaarde en het vermogen tot initiatief van de mensen.
Het experiment is aan dat alles en nog wat ter ziele gegaan. En velen hebben over zijn val gejuicht. Wat valt hiervan te leren?
We hebben fascistische regimes gezien die met een massabasis begonnen en pas naderhand hun aanhang teleurstelden. We hebben een opgelegde parlementaire demokratie gezien (de Bondsrepubliek) die zich gaandeweg een massabasis verschaft heeft. Maar hebben we ergens ter wereld een socialisme gezien dat met een massabasis begonnen is, of een socialisme dat is opgelegd en zich gaandeweg een massabasis verschaft heeft? Het voorbeeld van de Sovjet-Unie kent al te snel al te veel terreur, het voorbeeld China idem, het voorbeeld Chili heeft de kans niet gekregen, Cuba zal binnenkort als voorbeeld verdwenen zijn, Oost-Europa heeft het antwoord zelf gegeven, wat rest? Tanzania en andere gematigd-gemengde systemen?
Op dit moment lijkt het er meer op dat socialisme zoiets is als de dinosaurussen; ooit heeft het bestaan, maar het bleek niet levensvatbaar. Nee, zeggen anderen, het kon de concurrentie met andere systemen niet aan. En weer anderen zeggen: het is verdwenen door een ramp.
Het stoutmoedigste parool dat sinds de val van de muur is uitgegeven luidt: naar een mondiale verzorgingsstaat! Het stond in een artikel en klonk helemaal niet als een parool. Het was een reactie op de groeiende migratiestromen van arme naar rijke gebieden en werd gepresenteerd als de enige vanzelfsprekende en konsekwente.
Het is een aantrekkelijk parool, want wie op deze wereld wil niet in een verzorgingsstaat leven? Het drukt tamelijk precies uit waarnaar miljoenen mensen in Oost-Europa, Azië, Afrika, Latijns-Amerika en zelfs Noord-Amerika, verlangen.
Het is ook aantrekkelijk omdat het zo onromantisch, zo weinig heroïsch en zo degelijk is. Geen hemelbestorming onder begeleiding van C-grootakkoorden. Niemand die jubelt dat alle mensen broeders worden, maar het droge program dat inhoudt dat er geen gebrek zal zijn, maar bestaanszekerheid. Precies waar we behoefte aan hebben.
Zijn er twijfels? Allicht zijn die er. De eerste is die omtrent de uitvoerbaarheid. Hoe lang is niet de voorgeschiedenis van de Westeuropese verzorgingsstaten en hoe specifiek? Wat vergen ze aan infrastructuur, zowel technisch als sociaal? Wat voor staatsburgerschap, discipline, informatieniveau, organisatiegraad, kortom wat voor "samenleving"is daarvoor nodig? Is dat herhaalbaar op andere continenten? Japan, Thailand, Maleisië, Singapore lijken het te bevestigen, Afrika het tegendeel.
De tweede twijfel is die omtrent de kapitalistische grondslag waarop zo'n ontwikkeling moet plaatsvinden. Er is blijvende concurrentie tussen kapitaalsgroepen en daarmee potentieel tussen staten en statenverbanden. Er is ook telkens geschapen ongelijktijdigheid, onevenwichtigheid en ongelijkheid, crisis en mogelijk oorlog. Kunnen de effecten daarvan gedempt worden? Is er een mondiaal bewustzijn groeiende, dat die wedijver te boven gaat?
De derde twijfel is die omtrent de ekologische grenzen aan de groei. De legitimatie van de verzorgingsstaten ligt in belangrijke mate in voortgaande consumptiegroei, die niet kan zonder blijvende innovatie, "ontwikkeling van de produktiekrachten". Zou de hele wereldbevolking het energieverbruik van Westeuropeanen hebben, om maar een voorbeeld te noemen, dan zouden we in tien jaar door de fossiele brandstoffen heen zijn. Het is een open vraag of we tezelfdertijd een duurzame ekonomie kunnen ontwikkelen én de verzorgingsstaat uitbreiden over de aarbol.
Een vierde twijfel betreft wat momenteel "de crisis van de verzorgingsstaat" heet. Mij lijkt "crisis" in dit verband een wat groot woord en zal, vermoed ik, met enige meer of minder forse aanpassingen de verzorgingsstaat overleven.
Dat met zulke vragen weer allerlei thema's in discussie komen, die vroeger onder de noemer "socialisme" aan de orde waren, lijkt me duidelijk. Alleen heeft de noemer "verzorgingsstaat" het voordeel dat hij een succesvol maatschappijtype aanduidt.
Herman Meijer, 16 januari 1994