Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

 We moeten beter met de instroom omgaan
2 april 2002

Herman Meijer verlaat na twaalf jaar, waarvan acht jaar als wethouder, de gemeenteraad. Bij zijn afscheid legde Nieuw Rotterdams Tij hem vijf stellingen voor (Meijer: ‘Waarom zo negatief? Begin toch eens met de positieve kanten…’). Maar reageren wil hij wel.

Herman Meijer: ‘Ik ben wel eens jaloers op het gemak waarmee we geld uitgeven aan grote infrastructurele projecten’.

stelling 1: Van werkelijke integratie tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Rotterdam is nog nauwelijks sprake.
‘Daar kan ik geen eenduidig antwoord op geven. Als je naar jongeren kijkt, zie je in sociaal opzicht veel integratie: op scholen, bij het uitgaan. Er zijn moslimjongeren van verschillende etnische afkomst die samen dingen organiseren. Bij het Opzoomeren ontmoeten ouderen en jongeren, autochtoon en allochtoon, elkaar. We kennen geen etnisch homogene wijken, zoals je in de VS ziet. Je moet het ook pragmatisch bekijken, het gaat vooral om het maatschappelijk perspectief. Als Turkse meiden naar een Turkse sportclub gaan: prima! Maar in de eerste generatie zie je veel sociaal isolement, vooral bij vrouwen. En met de opvang van nieuwe immigranten zijn we er nog niet, waar het gaat om taal, beroepsopleiding, gezondheidszorg. Dat heeft alles te maken met de financiële mogelijkheden die het rijk ons biedt. Als we niet beter met de instroom omgaan bedreigen we de kwaliteit van onze samenleving.’

stelling 2: De wijkaanpak blijft steken in te veel praten en te weinig doen.
‘Je moet je niet blindstaren op de organisatie. De kunst is om de bevolking een steun in de rug te geven, verder te brengen in zelfredzaamheid. Daar is dat hele apparaat dienstbaar aan. Je moet gaan kijken wat er allemaal gebeurt. En dat is zo veel. Kijk naar wat het Oude Noorden met cultuur doet, hoe in Charlois nieuwe werkgelegenheid op de Waalhaven komt, waar mensen uit de wijk werk vinden, de wijktafels in Feijenoord. Het zijn allemaal bewijzen dat op het moment dat je een gebied verbijzondert er met nieuwe aandacht naar wordt gekeken en er nieuwe dingen uitkomen.’

stelling 3: Als wethouder Meijer vertrokken is, sterft de stadsetiquette een stille dood.
‘Stadsetiquette is geen persoonlijke hobby; ik ga er vanuit dat het nieuwe college het even belangrijk vindt als het huidige. De kunst van het samenleven is een opgave van bewoners zelf, maar de ondersteuning daarvan is wel een kerntaak van de overheid. Je moet alleen niet van bovenaf normatief opereren; mensen moeten elkaar aanspreken op niveau van gelijkheid. Er is veel contact met Opzoomeren en dat is, met 1200 groepen in de stad, een heel degelijke basis voor verbreding. Het vergt wel, ook van de overheid, een zeer bewuste keuze voor een grotere schaal.’

stelling 4: De gemeente Rotterdam steekt veel te weinig geld in sociale programma’s en projecten. De budgetten gaan nu vooral naar stedenbouw en economie. Dus: geen derde stadsbrug maar meer investeringen in de sociale pijler.
‘We hebben een enorme groei meegemaakt van de sociale budgetten en dat gaat nog steeds door. Maar ik ben wel eens jaloers op het gemak waarmee we geld uitgeven aan grote infrastructurele projecten. Om dat in de sociale sector te kunnen doen, moet je veel planmatiger werken. Er zit wel vooruitgang in een zakelijke aanpak, maar het is nog ver verwijderd van wat je in de fysieke sector ziet. Het hoeft niet altijd een kwestie van geld te zijn, het gaat ook om een andere inzet. Jongerenwerkers blijken niet meer in staat om de groep te begeleiden die dat het meest nodig heeft. Dan is het een succes als ik certificaten kan uitreiken aan ‘tot randgroepjongerenwerker omgeschoolde randgroepjongeren’. Voor sommige projecten, die zich bewezen hebben, is wel extra geld nodig. Thuis op Straat bijvoorbeeld, dat moet uitbreiden en professionaliseren.’

stelling 5: Met het huidige woonstadbeleid weet de gemeente het tij niet te keren. Midden- en hogere inkomensgroepen blijven naar verhouding een te klein deel uitmaken van de stadsbevolking.
‘Het woonstadbeleid gaat alleen over nieuwbouw; dat is maar 1% van het woningvolume. Maar je kunt ook de bestaande voorraad opwaarderen: verbeteren, samenvoegen, huurwoningen verkopen. We kunnen er weinig aan doen dat het traditionele gezin met kinderen zich in de regio vestigt. We hebben wel broedplaatsen voor culturele pioniers. Rotterdam wordt ten voorbeeld gesteld aan Amsterdam voor bijvoorbeeld het atelierbeleid. Daarvan moeten we het hebben: een woonwerksfeer die voor nieuwe stedelingen, ook de kapitaalkrachtige, interessant is. We zitten daarmee in de lift, maar er is wel een gigantische achterstand.’

Schrijver: Toos de Jong
Website: Nieuw Rotterdams Tij