Leve de grote stad

« Voorgaand artikel | Overzicht | Volgend artikel »

  DE SOLDAAT ZONDER BENEN en de menselijke autonomie
12 mei 2019

In de zomer van 2012 was ik in Simferopol op de Krim. Toen was dit als hoofdstad van de autonome republiek Krim nog deel van Oekraïne. De huurfiets waarmee ik van Odessa was komen fietsen had ik in Sebastopol achtergelaten. Bij het monumentale station van Simferopol kocht ik een kaartje voor de langste trolleybuslijn ter wereld. Zesentachtig kilometer naar Jalta, in de jaren vijftig aangelegd indachtig het woord van Lenin: socialisme is het radensysteem plus elektriciteit. Ik ging binnen een dag op en neer, al was het jammer dat ik van Jalta niet meer kon zien dan de schone ligging aan zee. Dus wandelde ik nu door het centrum van Simferopol, een grid van strakke groene lanen, met druk autoverkeer. Op zo'n laan in de buurt van het station zag ik iets staan, midden op de weg bij een kruispunt met stoplichten. Omdat er voortdurend auto's langs reden duurde het even voor ik het goed kon zien. Het was een man in vol militair ornaat, met pet op en zonnebril, die doordat hij geen onderbenen had maar net boven de motorkappen uitkwam. In zijn hand hield hij een blauw plastic bekertje. Ik kon niet doorlopen. Het was geen pop, maar ik zag ook geen enkele auto voor hem stoppen of een portierraampje voor hem zakken. Wat moest ik doen? Ik kon die man daar niet laten staan in de uitlaatgassen met nauwelijks uitzicht op wat geld. Je moet daar weg dacht ik, al is het maar voor een dag. Ik had nog 200 hrivna in mijn portemonnee, ongeveer 20 euro. Ik pakte die en stak tussen de auto's de weg over, stopte het geld in zijn bekertje en liep terug naar het trottoir en van daar in een ruk door naar het station. Ik wilde niet omkijken.

De vier dagen die ik nog in Sebastopol had raakte de man niet uit mijn gedachten. Ik moest sowieso met de trein terug naar Odessa - 'om politieke redenen' voeren er geen schepen - en dus over Simferopol. Ik besloot daar nog een overnachting te boeken en de andere dag terug te reizen. In Simferopol ging ik naar hem op zoek. Ik wist wat ik zou zeggen: prichodite so mnoi, kom met me mee, we zouden wat drinken en ik zou hem vragen wat zijn verhaal was. Ik heb bij en rond het kruispunt gekeken, maar durfde aan niemand te vragen of ze een soldaat zonder benen wisten die daar soms bedelde. Ik heb hem niet gevonden.

Lukas komt op

Wat is dit voor een verhaal? En waar leidt het toe? In de eerste plaats gaat dit verhaal over mijn eigen onmacht om het kwijt te raken. Het begint er al mee dat ik niet gewoon kon doorlopen. De aanwezigheid van de verminkte militair was daarvoor te dwingend. De ontdekking dat die roerloze gestalte een levend mens was dwong me tot handelen en liet me geen keuze. Hoe dan ook kon ik niet kiezen voor nietsdoen. Ik had op dat moment geen enkele autonomie. Hij stelde mij de wet. En dat deed hij op een bijzondere manier: zijn gestalte was tegelijkertijd zowel deerniswekkend als hulpeloos als ... soeverein. Ja soeverein, dat is het woord. Hij klampte mij niet aan, noch zocht hij zichtbaar steun, hij had alleen dat bekertje dat om geld vraagt. Maar het was zijn beslissing om daar te zijn, uitlaatgassen en aanrijdingrisico's te trotseren en zich te laten zien als wat hij is, militair zonder benen, buiten dienst dus, waarschijnlijk een slachtoffer van oorlogsgeweld, mogelijkerwijs in Afghanistan. Als dit zo was appelleerde hij in een uniform van het Rode Leger aan een staat die niet meer bestond en op de Krim al helemaal niet. Dat alles ben ik dus nooit te weten gekomen.

En daarin zit een andere reden dat ik deze ervaring niet kwijt raak. Ik heb het niet kunnen afmaken, hij is mij ontsnapt doordat ik hem niet tijdig heb meegevraagd. Het verhaal is niet af en laat teveel wat-als vragen over, die vanaf de eerste nacht door mijn hoofd spookten. Het voelt als een tekort. Met mijn opvoeding is het onvermijdelijk dat de vraag wie is mijn naaste? met deze herinneringen meekomt. En daarmee heel die wonderlijke dialoog in Lukas 10 waarin de gelijkenis van de Samaritaan zowel de vraag als het antwoord herformuleert. Wat me daarbij nu als eerste opvalt is hoezeer de Samaritaan in Jezus' vertelling zijn taak wel afmaakt - van de wondverzorging en de aflevering bij de herberg tot en met de toezegging terug te keren uit Jericho om te zien of alles goed verlopen is. Op deze 'compleetheid' in het handelen van de Samaritaan moet ik nog terugkomen. Maar eerst twee opmerkelijke wendingen in de dialoog. Eerst dwingt Jezus de wetgeleerde van perspectief te wisselen doordat hij de vraag 'wie is mijn naaste?' vervangt door 'wie is de naaste van de man die in handen van de rovers is gevallen?' zodat de wetgeleerde zich met dit slachtoffer van geweld moet identificeren. Vervolgens dwingt hij de wetgeleerde om zich in de positie van de Samaritaan te stellen met de woorden 'doe gij evenzo'. Omdat deze laatste woorden tevens het antwoord zijn op de beginvraag van de wetgeleerde, 'wat moet ik doen om eeuwig leven te beërven?' is hiermee het gesprek ten einde. En passant zijn de wetgeleerde wel de twee mogelijke andere identificatiefiguren ontnomen, de heiligdomsdienaar en de Leviet. In deze Lukastekst verschijnt Jezus met zijn vragen en antwoorden en gelijkenis als een echte Joodse leermeester, die allereerst zijn opponent lijkt te wijzen op wat deze allang weet. Toch is er veel voor te zeggen - ik weet dat ik me hier op glad ijs begeef - dat Jezus de wetgeleerde wel degelijk iets nieuws duidelijk maakt (en ons wellicht ook). En dat nieuwe zit dan in de boodschap dat je iemands naaste kunt worden doordat je gehoor geeft aan het appel dat die persoon doet op je hart, ziel, kracht en verstand. En bovendien, dat dit gehoor geven overeenstemt met het eerste, grote gebod en dat dit doen naar eeuwig leven leidt. Dus misschien vroeg die wetgeleerde wel naar de bekende weg, maar werd hem een heel andere weg gewezen. Dit moet een revolutionaire boodschap zijn geweest. En revolutionair is de boodschap van deze weg nog altijd.

Status van de ander

Terug naar Simferopol en mijn verlies aan autonomie. Ik heb dit voorbeeld vaak gebruikt om te zeggen: mensen zijn helemaal niet autonoom, maar dat is misschien te generaliserend. Wat ik wel weet is dat deze militaire gestalte, hoe roerloos, geluidloos en gezichtloos hij ook was, zich aan mij voordeed als het Gelaat van de Ander. Precies zoals ik denk dat Levinas dat bedoelt: dat hij mij besmet met onrust en mijn materie materialiseert tot "plaats van het voor-de-ander." Of hij daarmee tegelijkertijd bevrijdt, wekt, ontnuchtert, loutert en verheft, zoals Levinas ook zegt, staat in mijn geval nog te bezien. En of ik in die ontmoeting met de Schepper ben geconfronteerd, dat laat ik even voor de filosofische/theologische kwestie die het is. Even zeker geeft zo'n duiding treffend de absoluutheid aan van de uitwerking die zijn gestalte op mij had. Die absoluutheid, waarmee dus de ander mij mijn plaats wijst, brengt me onvermijdelijk bij de status van de ander.

Het is bijna een ritueel geworden, het beroep dat vandaag de dag wordt gedaan op de joods-christelijke traditie. Voorop gaat nationalistisch rechts, maar ook liberalen en christendemocraten weten van wanten. Dit ritueel beroep verhult dat het wordt gedaan binnen een heel andere, namelijk liberaalburgerlijke traditie, die zich van de joods-christelijke onderscheidt juist op het punt van de status van de ander. Want is de ander (a) iemand die in beginsel net zo'n individu is als jij, met dezelfde rechten en plichten en met wie jij transacties kunt plegen op basis van eerlijke ruil en wederzijds voordeel; of (b) is de ander iemand die - zeker in nood - aanspraak op jou heeft, ongeacht of daar sprake kan zijn van ruil of wederzijds voordeel? Rond de kwestie van aanspoelende vreemdelingen is dit hoogst actueel.

We kregen onlangs bij de behandeling van het migratiepact van Marrakesj helder zicht op deze tegenstrijdigheid, toen het Kamerlid Baudet beweerde dat Jezus met liefde voor de naaste, voorrang voor de volksgenoot bedoelde. Hij werd gecorrigeerd door Kamerlid Voordewind (ChristenUnie), die met recht en reden verwees naar de barmhartige Samaritaan. Had Baudet zich even verkeken op de Bijbelvastheid van zijn collega en kwam de vreemdeling als naaste terug in het debat.

De liberaalburgerlijke traditie, die wel degelijk een bodem legt onder de burgerrechten, verliest bij grensoverschrijding (aanlanden van vluchtelingen bijvoorbeeld) haar kracht. Dan zijn de mensenrechten in het geding, die veel fundamenteler ook de ander omvatten: de ander die geen staatsgezag kan inroepen, maar enkel als medeschepsel hulp kan zoeken bij anderen die hem en haar tot naaste willen zijn. Het kamp Moria op Lesbos zit nu overvol met zulke zoekers. Zij vinden een restauranthouder die hun af en toe een maaltijd buiten het kamp kan bieden. Maar krijgen zij ook waar zij recht op hebben en wie garandeert hun dat - de Griekse regering, de Europese Unie, de andere lidstaten? De staten die in hun paspoort vermeld staan doen het in ieder geval niet. Het is een situatie zoals Agamben die in Homo Sacer beschrijft: "Zodra het in het systeem van de natiestaat niet meer mogelijk is de zogeheten heilige en onvervreemdbare mensenrechten als rechten van staatsburgers te presenteren, blijken ze geen enkele garantie en werkelijkheid te bezitten."

Mensenrechten zijn geen door arbeid, scholing of leeftijd verworven rechten. Ze zijn gegeven op grond van 'mens-zijn'. Maar dit mens-zijn op zichzelf is geen politiek feit, het is een 'geopenbaard feit' als ik het zo mag zeggen. Pas als geloofsartikel kan het erkenning krijgen. Ja, wij geloven dat alle mensen vrij en met gelijke rechten geboren zijn. Met de liberaalburgerlijke traditie wringt dit in zijn consequenties niet alleen omdat die zich moeilijk van nationale staten kan losmaken. Zij wortelt immers in de verhouding van vrije individuen tegenover hun staat, niet in de positie van alle mensen ongeacht hun politieke omstandigheden. Dat in deze traditie mensenrechten niet gemakkelijk dezelfde status als burgerrechten verkrijgen, zit ook in de diepgewortelde kijk op het individu in wie autonomie en vrijheid onlosmakelijk verbonden zijn. Verlies aan autonomie leidt in het liberale mens- en wereldbeeld onvermijdelijk tot inleveren van vrijheid. En omgekeerd, inleveren van vrijheid wordt steevast uitgedrukt in termen van verminderde autonomie. Dat er een positieve verbinding zou kunnen zijn van heteronomie en vrijheid, is in zo'n denkwereld onvoorstelbaar. Toch is dat wat de 'Joods-christelijke traditie' ons vertelt. De naamloze Samaritaan, die in zoveel eeuwen doorvertelling net zo'n echte gestalte is geworden als Petrus en Maria Magdalena, gaf in één daad gehoor aan de roep van de ander en aan het grote dubbelgebod.

Een liberale exegese zou kunnen opperen dat dit nu eenmaal 's mans vrije keuze was, net zoals de heiligdomsdienaar en de Leviet ervoor kozen aan de overkant voorbij te lopen. Toch zal de tegenwerping van 'Joods-christelijke' kant niet zijn, dat de Samaritaan helemaal geen keuze had. Veeleer zal de tegenwerping moeten zijn dat de Samaritaan, in tegenstelling tot de twee anderen, vrij was om op de roep van de weerloze en beroofde ander in te gaan. Vrij van belemmerende overwegingen, van plicht , vooroordeel en angst; bevrijd door het slachtoffer - en dus vrij om in een volkomen belangeloos betoon van liefde diens naaste te worden. Dat is wat Luther in de Vrijheid van een Christenmens zo treffend beschrijft, dat het tot het wezen van de christelijke vrijheid behoort te weten aan wie en wat men moet gehoorzamen - minstens zozeer als dat men weet aan wie en wat men niet onderdanig moet zijn.

En dus?

Uiteindelijk voelde ik mij in Simferopol een gemankeerde Samaritaan. Half ingaan op het appel van de verminkte militair was hooguit goed voor een beschouwing na zoveel jaar, als deze. Toch helpt de herinnering mij. Ze leert me mijn eigen ingebouwde koppeling van autonomie en vrijheid onder ogen te zien, die geen principe is, zelfs in strijd met mijn diepste overtuiging, maar een vorm is van bedremmeling. Gelukkig zie ik dan anderen, die minder moeite hebben zich aan het appel van de ander te onderwerpen, omdat ze de heteronomie niet vrezen als een aanslag op hun vrijheid. Integendeel, ze lijken het appel van de ander, hoe dwingend het ook verschijnt, eerder te zien als een aanbod van vrijheid. Er valt nog wat te leren.

Dit artikel is een bijdrage aan de afscheidsbundel voor Rinse Reeling Brouwer, hem aangeboden op 7 mei 2019